Home

Rechtbank Breda, 29-12-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:4651 ECLI:NL:RBBRE:2010:4652 ECLI:NL:RBBRE:2010:5024 BP5074, 10/859

Rechtbank Breda, 29-12-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:4651 ECLI:NL:RBBRE:2010:4652 ECLI:NL:RBBRE:2010:5024 BP5074, 10/859

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
29 december 2010
Datum publicatie
18 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BP5074
Zaaknummer
10/859

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/859

Uitspraakdatum: 29 december 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Spanje),

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor buitenland Heerlen,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 14 oktober 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2006 opgelegde aanslag premie volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde [gemachtigden], verbonden aan [adviesbureau] gevestigd te Rotterdam, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij woonde in 2006 het hele jaar in Spanje. Belanghebbende is in dienstbetrekking bij een Nederlandse vennootschap. Hij verricht zijn arbeid op een drijvend ponton in de wateren van Dubai. Niet in geschil is dat het ponton kan worden aangemerkt als zeeschip. Het ponton vaart onder Panamese vlag.

2.2.In geschil is of belanghebbende in het jaar 2006 verplicht verzekerd was voor de Nederlandse volksverzekeringen.

2.3.Niet in geschil is dat belanghebbende niet als verzekerde voor de volksverzekeringen in Spanje kan worden beschouwd.

2.4.De inspecteur baseert zijn stelling dat wel sprake is van verzekering - uiteindelijk - op de samenhang tussen (1) het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 29 juni 1994, nr. C-60/93 in de zaak Aldewereld, (2) Verordening (EEG) nr. 1408-71 (de Verordening), (3) het Besluit van de Directeur-Generaal van de belastingdienst van 15 juli 2004 (nr. CPP2004/408M, BNB 2004/358) dat bij Besluit van 2 juli 2007 (CPP2007/584M, BNB 2007/226) met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 is gewijzigd (Besluit) en (4) artikel 6a, van de AOW en gelijkluidende bepalingen in de andere volksverzekeringswetten.

2.4.1.Het arrest Aldewereld betrof een aanslag premieheffing, opgelegd aan een inwoner van Nederland die zijn werkzaamheden buiten de EU verrichtte voor een Duitse werkgever en die volgens de nationale wetgevingen zowel in Nederland als Duitsland verzekerd was. Volgens het HvJ moest dan de wetgeving worden toegepast van de lidstaat die een voldoende nauwe aanknoping had met de arbeidsverhouding, en niet de wetgeving van de woonstaat.

2.4.2.De Verordening, artikel 2, eerste lid, bepaalt dat belanghebbende onder de personele werkingssfeer van de Verordening valt indien hij werknemer en onderdaan is van een lidstaat en op hem de wetgeving van één of meer lidstaten van toepassing is.

2.4.3.Het Besluit van 2 juli 2007 bepaalt:

“In overeenstemming met dit arrest (het arrest Aldewereld, rb) is na overleg (…) geconcludeerd dat de Nederlandse wetgeving van toepassing blijft ingeval wordt gevaren onder een vlag van een derde land, mits de werkgever in Nederland is gevestigd, de zeevarende beschikt over de nationaliteit van één van de lidstaten en hij woont op het grondgebied van één van de lidstaten.”

2.4.4.Artikel 6a, AOW bepaalt:

“Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop rustende bepalingen:

a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag (…);

b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag (…) de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.”

2.5.Het standpunt van de inspecteur komt er op neer dat het onder 2.4.3. vermelde Besluit ‘wetgeving’, want een ‘Uitvoeringsmaatregel’, is als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Verordening. Hierdoor wordt belanghebbende onder de personele werkingssfeer van de Verordening gebracht. Het arrest Aldewereld brengt dan mee dat voor de verzekeringsplicht van belanghebbende moet worden aangesloten bij Nederland als vestigingsplaats van de werkgever. Vervolgens schept artikel 6a AOW de basis voor de premieheffing. De inspecteur heeft uitdrukkelijk verwezen naar de conclusie van AG Van Ballegooijen in de bij de Hoge Raad aanhangige zaak met rolnummer 10/01323.

2.6.Belanghebbende is van oordeel dat een beleidsregel als het onder 4.3. vermelde Besluit geen verzekeringsplicht kan scheppen. Belanghebbende verwijst bovendien naar de uitspraak van Hof den Bosch van 12 februari 2010, nr. 07/00522, LJN BL9885. Dat is de zaak waartegen bovenvermeld beroep in cassatie bij de Hoge Raad is ingesteld. Het hof oordeelde (anders dan deze rechtbank) dat een zeevarende in de situatie van belanghebbende niet verzekerd is voor de volksverzekeringen in Nederland.

2.7.De rechtbank is met belanghebbende van oordeel dat er een principieel verschil is tussen de situatie van de belanghebbende in de zaak Aldewereld, op wie de sociale wetgeving van twee lidstaten van toepassing was, en de situatie van belanghebbende op wie in beginsel de sociale wetgeving van geen enkele lidstaat van toepassing is.

2.8.De rechtbank is tevens van oordeel dat het erg ver gaat om een besluit van een nationale uitvoeringsinstantie aan te merken als ‘wetgeving’ die er toe kan leiden dat een niet-inwoner van een land onder de sociale verzekeringswetgeving valt terwijl hij daar volgens de nationale wetgeving niet onder valt. Het is dan ook begrijpelijk dat de AG in de zaak die aanhangig is bij de Hoge Raad heeft voorgesteld om prejudiciële vragen te stellen. Nu de Hoge Raad de aangewezen rechterlijke instantie is om prejudiciële vragen te stellen, zal de rechtbank dat niet doen maar direct uitspraak doen.

2.9.Hoewel gerede twijfel over het begrip ‘wetgeving’ in de Verordening mogelijk is, biedt artikel 1, onderdeel j, van de Verordening naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten om het onder 2.4.3. vermelde Besluit als zodanig aan te merken. Dat leidt er dan toe dat belanghebbende onder de werkingssfeer van de verordening valt en dat, op grond van het arrest Aldewereld, op hem de sociale verzekering van Nederland als vestigingsstaat van de werkgever van toepassing is. Artikel 6a AOW (en vergelijkbare bepalingen in de andere volksverzekeringswetten) biedt dan de wettelijke basis voor de premieheffing.

2.10.Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het beroep ongegrond is verklaard.

2.11.De rechtbank vindt geen aanleiding voor enige proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 06 januari 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.