Home

Rechtbank Breda, 07-01-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:202 BP3329, 10/1825

Rechtbank Breda, 07-01-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:202 BP3329, 10/1825

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
7 januari 2011
Datum publicatie
7 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BP3329
Zaaknummer
10/1825

Inhoudsindicatie

De algemene bestuursrechter is bevoegd op het beroep tegen de fictieve weigering voor het afgeven van een beschikking tegemoetkoming buitengewone uitgaven (TBU). De rechter in belastingzaken is bevoegd op het beroep tegen de weigering voor het afgeven van een beschikking heffingsrente. De rechter in civiele zaken is bevoegd op het beroep voor het verzoek tot veroordeling van de inspecteur tot het betalen van wettelijke rente. De beschikking TBU is geen beschikking op aanvraag waardoor de dwangsombepaling van artikel 4:17 Algemene wet bestuursrecht geen toepassing vindt

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/1825

Uitspraakdatum: 7 januari 2011

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbenden], wonende te [woonplaats], eisers,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Winterswijk, verweerder.

Eisers worden hierna belanghebbenden genoemd en verweerder inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.De inspecteur (Belastingdienst Oost Brabant/kantoor Eindhoven) heeft aan [belanghebbende A] met dagtekening 21 maart 2007 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2005 opgelegd op basis van de ingediende aangifte 2005. Deze inspecteur heeft met dagtekening 7 november 2008 aan [belanghebbende B] de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2005 opgelegd op basis van de ingediende aangifte 2005.

1.2.Belanghebbenden dienen op 29 januari 2009 een proforma bezwaarschrift in tegen de aanslag inkomstenbelasting 2005 ten name van [belanghebbende B].

1.3Bij brief van 4 april 2009 motiveren belanghebbenden hun bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2005. Zij verzoeken daarbij om de tegemoetkoming buitengewone uitgaven 2006 (TBU 2006). De inspecteur (Belastingdienst Oost Brabant/kantoor Eindhoven) zendt op 17 april 2009 het bezwaarschrift door aan de ten aanzien van de TBU competente inspecteur (Belastingdienst/Oost kantoor Winterswijk).

1.4Belanghebbenden stellen de inspecteur bij brief van 31 december 2009 in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek om de TBU 2006. De inspecteur ontvangt deze brief op 5 januari 2010.

1.5Belanghebbenden hebben bij brief van 7 april 2010, ontvangen bij de rechtbank ’s Hertogenbosch op 15 april 2010, beroep ingesteld wegens het weigeren van de inspecteur een beslissing te nemen op het verzoek TBU 2006. De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft het beroepschrift op 6 mei 2010 doorgezonden aan rechtbank Breda alwaar het op 6 mei 2010 is ontvangen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

1.6De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.Belanghebbenden hebben, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.8Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2010 te Roermond. Aldaar is verschenen en gehoord namens de inspecteur, [gemachtigde]. Belanghebbenden die op regelmatige wijze zijn uitgenodigd daarbij aanwezig te zijn, zijn niet verschenen.

Belanghebbenden zijn door de griffier bij aangetekende brieven, verzonden op 29 oktober 2010 aan hen op het adres [adres] te [postcode] [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbenden zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brieven niet ter griffie zijn terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brieven op 2 november 2010 aan belanghebbenden op genoemd adres zijn uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding staat het volgende vast:

2.1De inspecteur heeft bij het vaststellen van de definitieve aanslagen van belanghebbende en haar echtgenoot over het jaar 2005 niet automatisch een beschikking tegemoetkoming buitengewone uitgaven vastgesteld. De TBU 2006 is nadat belanghebbenden bij brief van 4 april 2009 hier om verzocht hebben met dagtekening 13 april 2010 vastgesteld op € 611 en aan hen verzonden.

2.2Belanghebbenden hebben over het jaar 2006 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. In deze aangiften hebben zij ziektekosten aangegeven. De aanslagen zijn overeenkomstig de aangiften vastgesteld met respectievelijk dagtekening 31 juli 2008 en 19 december 2008.

De inspecteur heeft op grond van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven met dagtekening 23 juni 2009 een TBU 2007 van € 1.576 vastgesteld.

3.Geschil

3.1In geschil is, naar de rechtbank verstaat, het antwoord op de volgende vragen:

- is het beroep gegrond nu de inspecteur niet tijdig een beslissing op het verzoek om een beschikking TBU heeft gegeven?

- dient de inspecteur veroordeeld te worden tot betaling van een dwangsom op grond van artikel 4:17 AWB?

- heeft de inspecteur ten onrechte geen heffingsrente en/of wettelijke rente berekend over het aan belanghebbende te betalen bedrag aan tegemoetkoming buitengewone lasten?

3.2Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. De inspecteur heeft daaraan ter zitting niets toegevoegd.

3.3 Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en veroordeling van de inspecteur tot een dwangsom € 1.260 en betaling van heffingsrente en/of wettelijke rente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Ambtshalve

4.1Door de rechtbank zijn onder de procedurenummers 10/1825, 10/2446 tot en met 10/2448 vier beroepszaken geregistreerd/aangelegd betreffende beschikkingen TBU 2006 en TBU 2007 ten name van [belanghebbenden]. Nu de procedures vermeld onder 10/1825 en 10/2447 zien op één beschikking TBU 2005 zal de rechtbank dat beroep behandelen onder procedurenummer 10/1825. Het procedurenummer 10/2447 komt te vervallen omdat die beroepszaak ten onrechte is aangelegd. Nu met betrekking tot de beschikking TBU 2007 geen geschil bestaat komen de procedurenummers 10/2446 en 10/2448 te vervallen omdat ook deze beroepszaken ten onrechte zijn aangelegd.

Bevoegdheid

4.2Voor de beoordeling van het geschil ziet de rechtbank zich eerst voor de vraag gesteld in welke hoedanigheid zij bevoegd is.

4.3De rechtbank stelt in verband met de vraag of de rechtbank bevoegd is het volgende voorop. Volgens artikel 8:1 van de Awb kan tegen een door een bestuursorgaan genomen besluit beroep worden ingesteld bij de rechtbank.

4.4De rechtbank, als rechter in belastingzaken, acht zich niet bevoegd op het beroep tegen de fictieve weigering voor het afgeven van de beschikking TBU en het daarmee samenhangende verzoek om een dwangsom te beslissen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat die beschikking niet een ingevolge een belastingwet af te geven beschikking is. De beschikking TBU is een beschikking die afgegeven wordt ingevolge het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven waarbij niet is bepaald dat een bijzondere rechter in bestuurszaken bevoegd is op een beroep te beslissen. In dat geval is de rechtbank als rechter in bestuurszaken de bevoegde rechter.

De rechtbank, als rechter in belastingzaken, acht zich wel bevoegd op het beroep tegen de weigering voor het afgeven van de beschikking heffingsrente te beslissen. Daarbij gaat het immers om een beschikking genomen op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).

De rechtbank, als rechter in bestuurszaken of belastingzaken, acht zich niet bevoegd op het beroep te beslissen voor zover dit ziet op het verzoek tot veroordeling van de inspecteur tot betaling van de wettelijke rente. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verschuldigdheid van de wettelijke rente (artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek) geregeld is in het burgerlijk recht. In dat geval is de civiele rechter de bevoegde rechter.

4.5Gezien de woonplaats van belanghebbende is de rechtbank 's-Hertogenbosch de bevoegde rechtbank als rechtbank in bestuurszaken en de rechtbank Breda voor zover beslist moet worden als rechtbank in belastingzaken. De rechtbank Breda zal echter om proceseconomische redenen als algemene bestuursrechter en als belastingrechter op het beroep beslissen. De voortgang van de procedure is er immers mee gebaat dat slechts één rechtbank op het beroep beslist en belanghebbenden zijn niet gebaat bij een beslissing inzake de heffingsrente door de rechtbank Breda en een tweede doorzending van het beroep voor de verdere behandeling van dat beroep door de rechtbank 's-Hertogenbosch.

Beschikking TBU

4.6Op grond van artikel 2, vierde lid van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven stelt de inspecteur de tegemoetkoming TBU vast bij beschikking. De regeling geeft geen voorschrift omtrent het moment dat dit dient te gebeuren. Het genoemde vierde lid geeft de inspecteur enkel de bevoegdheid de gegeven beschikking te herzien indien binnen vijf jaar na het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft deze beschikking ten onrechte of tot een onjuist bedrag is vastgesteld. Nu de wet niet voorschrijft dat de beschikking wordt genomen op een aanvraag daartoe is de rechtbank van oordeel dat voor het nemen van die beschikking geen termijn is gesteld (vergelijk Raad van State 24 mei 2005, LJN AT6503). Nu enige dagen nadat het beroep is ingediend de gevraagde tegemoetkoming is verleend is de rechtbank van oordeel dat belanghebbenden in zoverre geen belang meer hebben bij een beslissing op het beroep en verklaart het beroep in zoverre niet-ontvankelijk.

Dwangsom

4.7Zoals reeds in 4.6 overwogen wordt de tegemoetkoming TBU vastgesteld bij beschikking van de inspecteur. Het gaat daarbij niet om een beschikking op aanvraag maar om een zogenaamde ambtshalve te nemen beschikking waarvoor geen termijn is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank wordt dan reeds op die grond geen dwangsom verbeurt in de zin van artikel 4:17 van de Awb (vergelijk Raad van State 4 mei 2010, LJN BM3260). Bovendien bestaat de mogelijkheid van een dwangsom blijkens de ingangsdatum van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdige beslissing eerst vanaf 1 oktober 2009. Ingevolge artikel III, eerste lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen op een aanvraag die of een bezwaar- of beroepschrift dat is ingediend voor het tijdstip waarop paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is geworden, is immers het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat het verzoek van belanghebbende om veroordeling van de inspecteur tot betaling van die dwangsom moet worden afgewezen omdat een wettelijke grondslag daartoe ontbreekt.

Heffingsrente

4.8.Heffingsrente wordt ingevolge artikel 30f van de AWR berekend. Bij de beschikking TBU is niet bij voor bezwaar vatbare beschikking heffingsrente berekend. Belanghebbende is het hier niet mee eens.

4.9.De rechtbank is van oordeel dat het niet nemen van de beschikking heffingsrente moet worden gelijkgesteld met een beschikking heffingsrente waarbij de heffingsrente is vastgesteld op nihil. Daartegen is dan op grond van artikel 26 van de AWR in verbinding artikel 8:1 van de Awb beroep mogelijk bij de rechtbank. Nu alvorens beroep kan worden ingesteld eerst bezwaar moet worden gemaakt tegen het besluit en dit nog niet is gebeurd, verstaat de rechtbank dat de inspecteur op het bezwaarschrift van belanghebbende inzake de heffingsrente alsnog zal beslissen. Hierbij dient het beroepschrift en de aanvullingen daarop voor zover die de heffingsrente betreffen als bezwaarschrift te worden aangemerkt. Aangezien de inspecteur uit hoofde van de beroepzaak reeds over deze stukken beschikt zal de rechtbank niet andermaal de stukken doorzenden maar volstaan met deze vermelding. Nu ten tijde van het beroep de termijn voor het beslissen op bezwaar nog niet was verstreken, zal de rechtbank het beroep voor zover het de heffingsrente betreft niet-ontvankelijk verklaren omdat het te vroeg is ingediend.

5.Proceskosten en griffierecht

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.

In de omstandigheid dat de inspecteur eerst op 13 april 2010 op het verzoek van 4 april 2009 de beschikking TBU heeft vastgesteld en het beroepschrift dateert van 7 april 2010, is de rechtbank van oordeel dat het ter zake van dit beroep door belanghebbende verschuldigde griffierecht ten laste van de inspecteur dient te komen en aan belanghebbende dient te worden vergoed.

6.Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het de beschikking TBU betreft;

- wijst het verzoek om veroordeling van de inspecteur tot betaling van een dwangsom af;

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het de heffingsrente betreft;

- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep de wettelijke rente betreft; en

- gelast dat de inspecteur het griffierecht van € 41 aan belanghebbenden vergoedt.

Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en mr. T.A. Mandemakers, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 19 januari 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover deze de heffingsrente betreft kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Tegen deze uitspraak voor zover deze de beschikking TBU, de dwangsom, de onbevoegdverklaring en het griffierecht betreft kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage..

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.