Home

Rechtbank Breda, 19-01-2011, BP3507, 10/2111

Rechtbank Breda, 19-01-2011, BP3507, 10/2111

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
19 januari 2011
Datum publicatie
8 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BP3507
Zaaknummer
10/2111

Inhoudsindicatie

Invorderingswet

Aansprakelijkstelling voor het gehele bedrag terecht. De ontvanger heeft niet te lang getalmd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/2111

Uitspraakdatum: 19 januari 2011

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 1 oktober 2008 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 16.226 betreffende de aan [onderneming X] B.V. (hierna: [onderneming X]) opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen, hierna loonheffing, en omzetbelasting over het jaar 2000.

1.2.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 6 november 2008, bij de ontvanger ingekomen op 11 november 2008, bezwaar aangetekend.

1.3.De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 april 2010 de beschikking aansprakelijkstelling gehandhaafd.

1.4.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 19 mei 2010, ontvangen bij de rechtbank op 21 mei 2010, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 298.

1.5.De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [adviesbureau] te [woonplaats], alsmede namens de ontvanger, [gemachtigden].

1.7.Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen is gezonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.Belanghebbende heeft in de periode juni tot en met september 2000 personeel ingeleend van [onderneming X]. [onderneming X] heeft over deze periode loonheffing naar het reguliere tarief op aangifte voldaan. Aan [onderneming X] zijn over deze periode voorts naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, omdat geen aangifte is gedaan dan wel de op aangifte verschuldigde omzetbelasting niet is afgedragen. Deze naheffingsaanslagen zijn niet geheel door [onderneming X] betaald.

2.2.Bij [onderneming X] is door de FIOD, de Belastingdienst en het UWV/GAK over de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Naar aanleiding van dit onderzoek is gebleken dat [onderneming X] over het gecontroleerde tijdvak de urenadministratie vervalste met het doel en gevolg, dat achteraf niet meer kon worden vastgesteld welke uitgeleende kracht op welk moment aan welke inlener werd uitgeleend.

2.3.Aan [onderneming X] zijn vervolgens naar aanleiding van het in 2.2 genoemde onderzoek met dagtekening 26 maart 2004 naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffing over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 opgelegd.

2.3.1.De naheffingsaanslag loonheffing met aanslagnummer [nummer].A012500 is berekend op basis van het anoniementarief wegens het ontbreken van een deugdelijke loonadministratie, zoals op grond van de wet is vereist. Het bedrag van deze naheffingsaanslag van € 2.157.864 kan als volgt worden gespecificeerd:

Jaar Bedrag

2000 € 966.552

2001 € 825.615

2002 € 365.697

Totaal € 2.157.864

Het nageheven bedrag over 2000 van € 966.552 is als volgt berekend:

Verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen:

114.743 uren x ƒ 11 x 187% = ƒ 2.360.263 € 1.071.043

Af: ingehouden/nageheven loonbelasting en premie volksverzekeringen - € 108.472

Bij: vermindering lage lonen € 3.984

Naheffing over 2000 (afgerond) € 966.552

2.3.2.De naheffingsaanslag omzetbelasting met aanslagnummer [nummer].F012503 bedraagt in totaal € 64.980 en kan als volgt worden gespecificeerd:

Jaar Bedrag

2000 € 73.060

2001 - € 8.440

2002 € 360

Totaal € 64.980

2.4.[onderneming X] is op [datum] 2002 failliet verklaard. Het faillissement is op [datum] 2005 wegens de toestand van de boedel opgeheven. Eind 2005 is de ontvanger gestart met inlenersonderzoeken bij 44 inleners. Medio 2006 zijn alle inlenersonderzoeken afgerond.

2.5.Het inlenersonderzoek bij belanghebbende heeft blijkens het rapport van 21 maart 2006 op 8 februari 2006 plaatsgevonden op het adres [adres] te [woonplaats]. De controlemedewerkers van de Belastingdienst hebben tijdens dit gesprek gesproken met [bedrijfsleider], in het jaar 2000 bedrijfsleider van belanghebbende. Een afschrift van dit rapport is op 21 maart 2006 naar dit adres gezonden.

2.6.Tijdens dit onderzoek is een vragenlijst ingevuld met betrekking tot een eventuele aansprakelijkstelling ingevolge de artikelen 34 en 35 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW). [bedrijfsleider] heeft blijkens het rapport onder meer verklaard dat de werkzaamheden door de ingeleende krachten werden verricht op het adres [adres] te [woonplaats], dat bij hem niet bekend was of er mondelinge of schriftelijke afspraken met [onderneming X] waren gemaakt, dat tijdens het werk zichttoezicht op de ingeleende krachten werd gehouden door werknemers die in vaste dienst waren bij belanghebbende, dat de ingeleende krachten zich bij hem moesten melden, dat hij bepaalde welke werkzaamheden zij moesten verrichten, alsmede de wijze waarop en de plaats van de werkzaamheden. Voorts heeft [bedrijfsleider] verklaard dat de facturen en de omzetgegevens zoals genoteerd bij het onderzoek bij [onderneming X] overeenkwamen met de gegevens bij belanghebbende en dat hij bij de eerste kennismaking de indentiteitsbewijzen controleerde. Hij wist niet dat van die identiteitsbewijzen een afschrift moest worden bewaard en dat geen stortingen op de G-rekening zijn gedaan terwijl wel op de facturen was vermeld dat 30% van het totale factuurbedrag op een geblokkeerde rekening kon worden gestort. [bedrijfsleider] kon desgevraagd geen kopie van de WKA-verklaring, geen kopieën van overeenkomsten, urenlijsten, overmakingsovereenkomsten, overzicht van omzetgegevens dan wel loongegevens, overzicht van stortingen op de G-rekening en kopieën van identiteitspapieren van de uitgeleende krachten overleggen.

2.7.Belanghebbende is sinds 2005 gevestigd op het adres [adres] te [woonplaats].

2.8.Tot de gedingstukken behoren facturen van [onderneming X] aan belanghebbende volgens welke in totaal 1.812 uren personeel van [onderneming X] is ingeleend tegen een tarief van ƒ 34 per uur en € 12,50 als reiskostenvergoeding per persoon per dag,en de betaling kan worden gesplitst in 40 en 60%. De facturen zijn geaccordeerd door middel van parafen en zijn betaald.

2.9.Belanghebbende is vervolgens bij beschikking van 1 oktober 2008 aansprakelijk gesteld voor een gedeelte van de belastingschulden van [onderneming X] over het jaar 2000. De beschikking aansprakelijkstelling is verzonden naar het in 2.7 genoemde adres. Het bedrag van de beschikking aansprakelijkstelling bedraagt € 16.226. Dit bedrag is als volgt berekend:

[onderneming X] Belanghebbende

Totale omzet [onderneming X] in 2000 € 1.643.989

Aan belanghebbende toe te rekenen omzet € 27.956

Uitgedrukt in percentage van de omzet 1,70%

Verschuldigde omzetbelasting over € 1.643.989 € 287.698

Hiervan is onbetaald gebleven € 64.620

Verschuldigde loonheffing opgekomen bij de inleners:

105.954,65 uren x ƒ 11 x 187% = ƒ 2.179.487 € 989.008

Af: betaald op aangifte en aanslag - € 108.472

Bij: vermindering lage lonen € 3.984

Onbetaald € 884.520

Aantal uitgeleende uren 105.954

Door belanghebbende ingeleende uren 1.812

Uitgedrukt in percentage van de uitgeleende uren 1,71%

Voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen wordt aan belanghebbende toegerekend:

1,71% van € 884.520 € 15.125

Voor de omzetbelasting wordt aan belanghebbende

toegerekend: 1,70% van € 64.620 € 1.099

Bedrag van de aansprakelijkstelling € 16.226

2.10.In de beschikking aansprakelijkstelling is naast een berekening van de aansprakelijkstelling en de vermelding van de onbetaald gebleven belastingaanslagen voor zover te dezen van belang als motivering daarvan nog het volgende opgenomen:

“In de periode 1 januari 2000 t/m 31 december 2000 heeft een aantal werknemers van [onderneming X] B.V. onder uw toezicht of leiding voor u gewerkt, terwijl de dienstbetrekking bij [onderneming X] B.V. gehandhaafd bleef.

U bent op grond van artikel 34 van de Invorderingswet 1990 en artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en premiebesluiten aansprakelijk voor (een deel van) de niet betaalde belastingschuld van [onderneming X] B.V.

Voorzover de werknemers van [onderneming X] B.V. niet onder uw leiding of toezicht werkzaam zijn geweest, zijn die in het kader van onderaanneming werkzaam geweest. [onderneming X] kan dan worden aangemerkt als onderaannemer in de zin van artikel 35 van de Invorderingswet 1990, terwijl u dan als aannemer in de zin van die wet wordt aangemerkt.”

3.Geschil

3.1.In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.

3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Is de beschikking aansprakelijkstelling ondeugdelijk gemotiveerd?

4.1.Belanghebbende heeft aangevoerd dat de beschikking aansprakelijkstelling ondeugdelijk is gemotiveerd omdat hieruit niet duidelijk blijkt op welke bepaling in de Invorderingswet 1990, tekst 2008 (hierna: IW) de ontvanger zich beroept.

4.2.Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank sluit zich daarbij aan dat sprake is van het inlenen van personeel in de zin van artikel 34 IW. Echter, ten tijde van het vaststellen van de beschikking aansprakelijkstelling was het voor de ontvanger nog niet duidelijk of sprake was van inlening van werknemers dan wel van aanneming van werk. De rechtbank acht het juist dat de ontvanger zich in een dergelijk geval van onzekerheid omtrent de feitelijke duiding van de werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende juridische consequenties primair op het standpunt heeft gesteld dat voor de loonheffing en de omzetbelasting sprake is van aansprakelijkheid op grond van artikel 34 IW en subsidair dat voor de loonheffing sprake is van aansprakelijkheid op grond van artikel 35 IW. De rechtbank is van oordeel dat het voor belanghebbende redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest om welke feiten het gaat en tot welk gevolg op grond waarvan die feiten volgens de ontvanger moesten leiden. Van enig motiveringsgebrek is dan ook geen sprake. Dat niet expliciet is vermeld dat bedoeld is een primair standpunt en een subsidiair standpunt in te nemen is naar het oordeel van de rechtbank, gezien de tekst zoals in 2.10 vermeld, niet als een motiveringsgebrek aan te merken.

Is de beschikking aansprakelijkstelling aangetekend verzonden?

4.3.Belanghebbende bestrijdt dat de beschikking aansprakelijkstelling aangetekend is verzonden. Artikel 49, tweede lid, van de IW bepaalt dat de ontvanger de beschikking aansprakelijkstelling bekend dient te maken door toezending als aangetekend stuk. Met hetgeen de ontvanger in het geding heeft gebracht, heeft hij aannemelijk gemaakt dat de beschikking aansprakelijkstelling aangetekend is verstuurd naar het in 2.7 genoemde adres en dat de beschikking aansprakelijkstelling niet door belanghebbende is afgehaald. De enkele stelling van belanghebbende dat bij navraag bij de TNT Post niet is gebleken van een aangetekend stuk van de zijde van de belastingdienst is onvoldoende voor een andersluidend oordeel. Nu de ontvanger vervolgens de beschikking aansprakelijkstelling aan belanghebbende ter kennis heeft gebracht door middel van betekening door de belastingdeurwaarder, is aan het bepaalde in artikel 49, tweede lid, van de IW voldaan.

Heeft de ontvanger belanghebbende op de hoogte gesteld van de relevante gegevens?

4.4.Partijen verschillen verder van opvatting of de ontvanger heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 49, vijfde lid, van de IW. Hierin is bepaald dat de ontvanger belanghebbende desgevraagd op de hoogte stelt van de gegevens met betrekking tot de belasting waarvoor zij aansprakelijk is gesteld voor zover deze gegevens voor het maken van bezwaar en beroep redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ontvanger met hetgeen hij aan belanghebbende heeft toegezonden in samenhang met het meerdere keren belanghebbende in de gelegenheid stellen tot het inzien van de stukken ten kantore van de belastingdienst aan deze plicht voldaan. Ter zitting heeft belanghebbende erkend dat zij van deze uitnodiging geen gebruik heeft gemaakt. Het niet inzien van de relevante stukken komt dan ook geheelvoor rekening van belanghebbende en kan niet aan de ontvanger worden tegengeworpen.

Is de beschikking aansprakelijkstelling terecht genomen?

4.5.Belanghebbende bestrijdt dat zij aansprakelijk is voor de niet betaalde belastingschulden van [onderneming X]. Nu vaststaat dat belanghebbende personeel heeft ingeleend van [onderneming X] en de ontvanger, door belanghebbende onvoldoende betwist, heeft gesteld dat [onderneming X] de in 2.3.1 en 2.3.2 genoemde naheffingsaanslagen niet heeft betaald, is belanghebbende op grond van het bepaalde in artikel 34 van de IW terecht aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde omzetbelasting en loonheffing. De uitzonderingsbepaling van artikel 34, vijde lid, van de IW is in het onderhavige geval niet van toepassing, reeds omdat niet gesteld of gebleken is dat het niet aan [onderneming X] als uitlener is te wijten dat de verschuldigde omzetbelasting en loonheffing niet is betaald.

Is de hoogte van de aansprakelijkstelling juist berekend?

4.6.Artikel 34, eerste lid, van de IW bepaalt voor zover te dezen van belang:

“Ingeval een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn inhoudingsplichtige, de uitlener, door deze ter beschikking is gesteld aan een derde, de inlener, om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn, is de inlener hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting welke de uitlener verschuldigd is in verband met het verrichten van die werkzaamheden door die werknemer alsmede voor de omzetbelasting welke de uitlener (…) verschuldigd is in verband met dat ter beschikking stellen. (…)”

Hoogte aanslagen.

4.7.1.Voor zover belanghebbende heeft gesteld dat ambtshalve opgelegde aanslagen niet als basis voor de aansprakelijkstelling kunnen dienen, omdat belanghebbende zelf niet tegen de aan deze aanslagen ten grondslag liggende berekeningen in bezwaar kan komen, wordt deze stelling door de rechtbank verworpen. Immers, belanghebbende kan op grond van het bepaalde in artikel 49 van de IW in de onderhavige procedure de hoogte van de aanslagen waarop de aansprakelijkstelling is gebaseerd in bezwaar en beroep ter discussie stellen.

4.7.2.De rechtbank is van oordeel dat bij het vaststellen van de naheffingsaanslag loonheffing, gelet op de ontbrekende gegevens en bescheiden in de administratie bij [onderneming X], terecht het anoniementarief is toegepast. Nu overigens geen onjuistheden in de vastgestelde verschuldigde loonheffing en omzetbelasting zijn gesteld of gebleken, is de rechtbank van oordeel dat de ontvanger deze aanslagen terecht als uitgangspunt voor de berekende aansprakelijkstelling heeft genomen. De stelling van belanghebbende dat zij de juistheid van de aanslagen niet heeft kunnen verifiëren, omdat zij niet alle onderliggende stukken heeft ingezien kan haar, gelet op hetgeen de rechtbank in 4.5. heeft overwogen, niet baten.

Berekening aansprakelijkstelling.

4.8.1.De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende slechts aansprakelijk gesteld kan worden voor de belastingschulden van [onderneming X] die verband houden met door personeel van [onderneming X] voor haar verrichte werkzaamheden. Vaststaat dat [onderneming X] in de periode juni tot en met september van het jaar 2000 personeel aan belanghebbende ter beschikking heeft gesteld in de zin van artikel 34 van de IW en dat [onderneming X] in het jaar 2000 aanzienlijke bedragen aan verschuldigde loon- en omzetbelasting niet heeft betaald. Nu de naheffingsaanslag loonheffing voor een substantieel deel betrekking heeft op de over het gehele jaar toegepaste anoniementarief en brutering, concludeert de rechtbank dat ook in de periode juni tot en met september sprake is van een aanzienlijke niet-betaalde loonheffingschuld. Voorts heeft de ontvanger onweersproken gesteld dat over diezelfde periode te weinig omzetbelasting is afgedragen (zie bijlage 4f. pagina 2, bij het verweerschrift), zodat de niet betaalde naheffingsaanslag omzetbelasting eveneens voor een deel op die periode betrekking heeft. Hiervan uitgaande heeft de ontvanger de aansprakelijkstelling berekend zoals beschreven in 2.9. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een redelijke benadering en brengt, anders dan belanghebbende betoogt, een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat de door de ontvanger toegepaste verdeling of toerekening vooralsnog als juist kan en moet worden aanvaard. Het ligt vervolgens op de weg van belanghebbende om de onjuistheid hiervan te bewijzen (vergelijk HR 17 september 1999, BNB 1999/441). Hierin is belanghebbend naar het oordeel van de rechtbank met hetgeen zij in de stukken en ter zitting heeft aangevoerd niet geslaagd. De enkele niet onderbouwde stelling dat mogelijk in de betreffende periode correct is afgedragen is hiervoor onvoldoende.

4.8.2.Belanghebbende heeft tevens gesteld dat het aantal uren en het bedrag van de inlening niet juist zijn. Vaststaat dat de ontvanger bij de berekening van het bedrag van de aansprakelijkstelling is uitgegaan van aantal uren als vermeld in de in 2.8 genoemde facturen en dat hij bij de berekening van de verschuldigde loonheffing is uitgegaan van een uurtarief van ƒ 11 (€ 4,99), terwijl uit de facturen een uurtarief van ƒ 34 (€ 15,43) blijkt. Nu belanghebbende haar stelling niet nader heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat de uitgangspunten voor de berekening van de ontvanger niet onjuist zijn.

4.8.3.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ontvanger, gelet op de tot het geding behorende stukken in samenhang met het verhandelde ter zitting, het bedrag van de aansprakelijkstelling aannemelijk gemaakt. Op grond van het bepaalde in het eerste lid van artikel 34 van de IW kan belanghebbende aansprakelijk worden gesteld voor de verschuldigde loonheffing en omzetbelasting. Blijkens het vermelde in 2.3.1 en 2.3.2 bedraagt de geformaliseerde verschuldigde loonheffing en omzetbelasting € 1.071.043 respectievelijk € 73.060. Nu uit de berekening in 2.9 blijkt dat € 884.520 respectievelijk € 64.620 onbetaald zijn gebleven, is per saldo niet te veel loonheffing en omzetbelasting op belanghebbende verhaald.

Gelijkheidsbeginsel

4.9.1.Voor het geval dat de rechtbank tot de conclusie komt dat de aansprakelijkstelling niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld, heeft belanghebbende zich beroepen op schending van het gelijkheidsbeginsel. Ter zitting heeft belanghebbende de naam van [A] genoemd, die beweerdelijk net als belanghebbende aansprakelijk was gesteld voor belastingschulden van derden. Naar aanleiding van een gesprek dat die [A] met de ter zitting aanwezige ontvanger zou hebben gehad, zou de beschikking aansprakelijkstelling voor 100% gematigd zijn, met als reden dat [A] geen stukken meer kon aanleveren omdat de procedure van de aansprakelijkstelling zo lang had geduurd. In dit verband heeft de ontvanger meegedeeld dat hij zich geen persoon genaamd [A] kan herinneren en dat ook het door belanghebbende beschreven geval als zodanig hem niet bekend voorkwam. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen.

4.9.2.Gelet op deze betwisting door de ontvanger kan het door belanghebbende beschreven geval niet de conclusie rechtvaardigen dat de ontvanger met het handhaven van de aansprakelijkstelling het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.

G-rekening

4.10.Verder heeft belanghebbende gesteld dat de aansprakelijkstelling ongedaan moet worden gemaakt, omdat zij van mening is dat een personeelslid van haar onderneming de betaling heeft verricht in twee delen, namelijk een deel op de g-rekening en het restant op een gewone bankrekening van [onderneming X]. Door een onjuiste vermelding van de rekeninggegevens zijn beide bedragen op de gewone bankrekening van [onderneming X] terecht gekomen. Deze omstandigheid kan belanghebbende niet baten omdat de gemaakte fout voor rekening van belanghebbende komt. De ontvanger is immers enkel gehouden rekening te houden met betalingen die op een G-rekening zijn gestort en hoeft geen rekening te houden met bedragen die daar, al dan niet terecht, niet op zijn gestort.

Matiging

4.11.1.Wel komt vervolgens de vraag op of belanghebbende recht heeft op matiging op grond van het bepaalde in artikel 34.8.2. van de Leidraad Invordering 2008 (hierna: de Leidraad). Hierin is bepaald dat de ontvanger de aansprakelijkheid matigt indien de inlener de identiteit van de werknemer kan aantonen, de inlener desgevraagd kan aantonen dat de werknemer over een geldige verblijfs- of tewerkstellingsvergunning beschikt en de inlener gegevens kan overleggen aan de hand waarvan het loon van de werknemer voor zijn werkzaamheden kan worden geïndividualiseerd.

4.11.2.Belanghebbende heeft geen recht op matiging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De ontvanger heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende geen gegevens kon overleggen aan de hand waarvan de betaalde vergoedingen aan het ingeleende personeel kon worden geïndividualiseerd. Belanghebbende heeft voorts niet concreet gesteld dat de op grond van artikel 34.8.2 van de Leidraad te overleggen stukken wel in de administratie aanwezig waren, noch heeft zij gesteld dat in de periode gelegen tussen het onderzoek in 2006 en het op de hoogte komen van de aansprakelijkstelling in 2008 deze stukken zijn verdwenen. Belanghebbende stelt slechts dat door het verstrijken van meer dan zeven jaar de bewaartermijn is verstreken en een aansprakelijkgestelde bij opschoning van zijn archief deze bescheiden niet meer beschikbaar hoeft te hebben. Die aansprakelijkgestelde zou dan in zijn positie zijn geschaad bij het wachten met aansprakelijkstelling. De rechtbank acht het, gelet op de in 2.6 genoemde verklaring van [bedrijfsleider], aannemelijk dat deze informatie ook niet in 2006 of in 2008 door belanghebbende kon worden verstrekt. aangezien zij nimmer over die informatie heeft beschikt. Belanghebbendes stelling dat zij pas in oktober 2008 op de hoogte is gekomen van de aansprakelijkstelling waardoor zij door het tijdsverloop tussen de inlening en de aansprakelijkstelling niet meer over de in artikel 34. 8.2 van de Leidraad gevraagde stukken beschikte, wordt door de rechtbank dan ook niet gevolgd.

Heeft de ontvanger te lang getalmd?

4.12.1.Belanghebbende heeft zich erover beklaagd dat zij pas in oktober 2008 op de hoogte is gesteld dat zij aansprakelijk is gesteld voor de belastingschulden van [onderneming X] en dat de ontvanger te lang heeft getalmd gelet op de lange duur tussen de periode van inlening en het opleggen van de beschikking aansprakelijkstelling in 2008. De rechtbank stelt voorop dat in de IW noch in samenhangende regelgeving een termijn is gesteld waarbinnen een aansprakelijkstelling dient plaats te vinden, met dien verstande dat de ontvanger wel binnen de verjaringstermijn dient te handelen. Gesteld noch gebleken is dat de ontvanger niet binnen de verjaringstermijn heeft gehandeld.

4.12.2.In 2003 is een onderzoek ingesteld bij [onderneming X] dat op 26 maart 2004 tot de oplegging van de naheffingsaanslagen heeft geleid. Nadat het faillissement van [onderneming X] is geëindigd op [datum] 2005 is duidelijk geworden dat [onderneming X] die aanslagen niet zal betalen en heeft de ontvanger een onderzoek ingesteld naar de mogelijke aansprakelijkstelling van de inleners. Dat onderzoek is afgerond met het rapport van 21 maart 2006. Ter zitting heeft de ontvanger erkend dat tussen het afronden van de inlenersonderzoek en het versturen van de beschikking aansprakelijkstelling in oktober 2008 zonder reden niets is gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat de aansprakelijkstelling in oktober 2008 voor de in het jaar 2000 verschuldigd geworden loonheffing en omzetbelasting weliswaar lang heeft geduurd maar dat daarmee niet het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden in de zin dat dit zou moeten leiden tot matiging van de aansprakelijkstelling. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat zonder reden meer dan twee en een half jaar is gewacht met het verzenden van de aansprakelijkstellingen maar dat daartegenover staat dat het tijdsverloop tussen de inlening en de aansprakelijkstelling van acht jaren, gelet op de diverse acties die in die periode zijn ondernomen, niet als onredelijk lang kan worden bestempeld. De rechtbank neemt daarbij mede in overweging dat het inlenersonderzoek 44 verschillende inleners betrof.

Slotsom

4.13.Gelet op al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld. Het beroep dient dan ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en mr. R.W. Otto, rechters, en door de voorzitter en mr. M. van Es-Hinnen, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 01 februari 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.