Home

Rechtbank Breda, 19-01-2011, BP3526, 10/2059

Rechtbank Breda, 19-01-2011, BP3526, 10/2059

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
19 januari 2011
Datum publicatie
8 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BP3526
Zaaknummer
10/2059

Inhoudsindicatie

Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het door de gemachtigde van belanghebbende ingediende bezwaarschrift was voldoende gemotiveerd. De daarin vervatte aankondiging van een nadere motivering doet daar niet aan af. Ter zitting worden partijen het eens over de waarde. De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van de forfaitaire proceskosten en de taxatiekosten.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/2059

Uitspraakdatum: 19 januari 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Etten-Leur,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 10 mei 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [de woning] (hierna: de woning), is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] verbonden aan De Juiste Waarde BV te Arnhem, alsmede namens verweerder, [gemachtigden], taxateur.

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-vermindert de vastgestelde waarde tot € 192.000 en vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig;

-veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 1.699,80;

-gelast dat verweerder het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de woning, per waardepeildatum

1 januari 2009 (hierna: de waardepeildatum), vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2010 tot

1 januari 2011 op € 209.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010 bekend gemaakt. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet motiveren van het bezwaar.

2.2.In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend, verweerder is de tegenovergestelde mening toegedaan.

2.3.Partijen hebben tijdens de zitting overeenstemming bereikt in die zin dat, mocht de rechtbank oordelen dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum vast kan stellen op € 192.000.

2.4.Belanghebbende voert aan dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat hij, anders dan verweerder stelt, wel degelijk haar bezwaar gemotiveerd heeft.

2.5.Het bezwaarschrift van belanghebbende, opgesteld door haar gemachtigde, en bij verweerder binnengekomen op 9 april 2010 bevat onder meer de volgende passage:

“Hierbij doe ik u toekomen het WOZ-bezwaarschrift namens onze cliënt [belanghebbende], tegen de aanslag/beschikking (…) voor het belastingjaar 2010.

Ik ben het niet eens met de door u bepaalde WOZ-waarde op deze aanslag. Deze WOZ-waarde is naar mijn oordeel te hoog vastgesteld. Op basis van de bij ons bekende administratieve gegevens kan de WOZ-waarde voor [de woning] niet hoger zijn dan € 150.000,-“.

Voorts wordt in het bezwaarschrift verzocht om het taxatieverslag toe te zenden alsmede de uitspraak op bezwaar aan te houden totdat een nog door of namens de gemachtigde op te maken taxatieverslag is ontvangen, waarna dit naar verweerder gestuurd kan worden.

2.6.Verweerder heeft bij geschriften met dagtekening 12 en 28 april 2010 gericht aan de gemachtigde, belanghebbende in de gelegenheid gesteld het bezwaar vóór respectievelijk 26 april 2010 en 6 mei 2010 schriftelijk te motiveren. Omdat verweerder niets ontvangen had heeft hij het bezwaar op 10 mei 2010 niet-ontvankelijk verklaard.

2.7.Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met de in 2.5. vermelde passage voldaan aan haar motiveringsplicht. Immers, deze passage maakt duidelijk met welk besluit belanghebbende niet kon instemmen en geeft aan dat de door verweerder vastgestelde en aannemelijk te maken waarde bestreden wordt op basis van bij de gemachtigde bekende administratieve gegevens. Niet gezegd kan worden dat deze motivering te summier is in vergelijking met verweerders motivering van de beschikking. Immers de waardebeschikking van verweerder wordt onderbouwd met een taxatieverslag dat niet meer behelst dan de vermelding van drie vergelijkingspanden met verkoopcijfers, enkele objectkenmerken en wat fotomateriaal. Mitsdien heeft belanghebbende reeds bij het indienen van het bezwaar voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb. De aankondiging van een nadere motivering kan dit niet meer ongedaan maken, ook niet als deze niet binnen de door verweerder gestelde termijn overgelegd wordt (vergelijk Hoge Raad 25 juli 2000, nr. 34990, LJN AA6597). Hoe sterk de door belanghebbende aangedragen gronden inhoudelijk zijn, acht de rechtbank voor het beantwoorden van de vraag of belanghebbende beroepsgronden heeft aangevoerd, niet van belang. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is. De stelling van verweerder dat de gemachtigde gespecialiseerd is in WOZ-zaken en dat verweerder dan van deze gemachtigde bepaalde verwachtingen mag hebben brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het gelijk is aan belanghebbende.

2.8.Voor dat geval kan gelet op het overwogene in 2.3. de rechtbank zelf in de zaak voorzien. De rechtbank bepaalt de waarde van de woning op € 192.000.

2.9.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.10.De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1310,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten taxatiekosten en een uittreksel openbare registers wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 389,30. Daarbij acht de rechtbank de door belanghebbende genoemde taxatiekosten (4 uren met een uurtarief van

€ 80 exclusief omzetbelasting en € 8,50 voor een uittreksel) niet onredelijk.

Aldus gedaan door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en door deze en mr. M.J.M. Mies, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 01 februari 2011.

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.