Rechtbank Breda, 26-01-2011, BP5122, 10/2930
Rechtbank Breda, 26-01-2011, BP5122, 10/2930
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 26 januari 2011
- Datum publicatie
- 21 februari 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2011:BP5122
- Zaaknummer
- 10/2930
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/2930
Uitspraakdatum: 26 januari 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], te [woonplaats],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Etten-Leur,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd.
De bestreden uitspraak
De beslissing van verweerder van 14 juli 2010 op het verzoek om vergoeding van de kosten die belanghebbende heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, [de woning] (hierna: de woning) is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2011.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan WOZ-specialisten te [woonplaats], almede namens verweerder, [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank:
?verklaart het beroep gegrond;
?vernietigt de beslissing van 14 juli 2010;
?veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 218 voor de bezwaarfase en € 874 voor de beroepsfase;
?gelast dat verweerder het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking krachtens artikel 22 van de Wet WOZ, waarbij verweerder de waarde van de woning, per waardepeildatum 1 januari 2009, heeft vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2010 tot 31 december 2010 op
€ 193.000 en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende tevens om een kostenvergoeding verzocht. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft verweerder overeenkomstig het ingediende bezwaar de waarde verlaagd tot € 176.000 en de aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd. Bij afzonderlijke beschikking heeft verweerder aan belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 54,50. Deze vergoeding is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) en berekend op basis van 1 punt met toepassing van de wegingsfactor 0,25 voor de categorie "zeer lichte zaken").
2.2.Tussen partijen is in geschil de hoogte van de aan belanghebbende toegekende vergoeding voor de door hem in bezwaar gemaakte kosten.
2.3.Vaststaat dat de gemachtigde van belanghebbende namens hem een bezwaarschrift en een beroepschrift heeft ingediend, zodat zowel in de bezwaarfase als in beroep proceshandelingen als bedoeld in de bijlage bij het Besluit zijn verricht door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Verder staat vast dat aan de in artikel 7:15 tweede en derde lid, van de Awb neergelegde eisen voor vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten, is voldaan. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat het bedrag van de vergoeding moet worden berekend op basis van het in de bijlage van het Besluit genoemde forfaitaire bedrag van € 218. Partijen verschillen evenwel van mening over de toepasbaarheid en grootte van een wegingsfactor op dit bedrag. Gelet hierop dient thans beoordeeld te worden of verweerder op goede gronden de wegingsfactor 0,25 voor "zeer lichte zaken" heeft toegepast. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift voornamelijk een opsomming van feiten uit het taxatierapport bevat en het bezwaar volledig op het taxatierapport is gebaseerd. Daarom dient de zaak als zeer licht te worden aangemerkt.
2.4.Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb bepaalt dat, voor zover het besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken op verzoek dienen te worden vergoed. Het bedrag van de kostenvergoeding wegens beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand wordt vastgesteld door aan de verrichte proceshandeling punten toe te kennen overeenkomstig de bijlage opgenomen in het Besluit en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactoren. De waarde van 1 punt is voor bezwaar in belastingzaken € 218. De wegingsfactor van een zeer lichte zaak is 0,25 en die van een gemiddelde zaak 1.
2.5.Naar het oordeel van de rechtbank heeft als uitgangspunt te gelden dat een zaak als ‘gemiddeld’ moet worden aangemerkt, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. Een lichter gewicht dient te worden gemotiveerd door verweerder. De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor 0,25 in beginsel is voorbehouden voor zaken, waarbij geen beoordeling van het materiële geschil plaatsvindt. In het onderhavige geval betreft het een procedure waarbij belanghebbende de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde bestrijdt en daarmee materieel het geschil is beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat het, mede gezien in het licht van de stukken van het geding, hier een gemiddelde zaak betreft, waarvoor een wegingsfactor gehanteerd dient te worden van 1. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daartoe afgeweken dient te worden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om, anders dan verweerder betoogt, af te wijken van voormeld uitgangspunt.
2.6.De rechtbank stelt derhalve de vergoeding van kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken op grond van het Besluit en de daarbij behorende bijlage vast op € 218 wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt à 218, wegingsfactor 1).
2.7.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
3.Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr J.R.R. Oevering, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 02 februari 2011.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.