Home

Rechtbank Breda, 07-02-2011, BP5416, 10/829

Rechtbank Breda, 07-02-2011, BP5416, 10/829

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
7 februari 2011
Datum publicatie
23 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BP5416
Zaaknummer
10/829

Inhoudsindicatie

Marktgeld.

De gemeente Roosendaal wijzigt de grondslag voor het berekenen van het marktgeld per 1 april 2009. Belanghebbende wordt hierdoor fors hoger aangeslagen dan voorheen. De Marktgeldverordening is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de wet of enig rechtsbeginsel vastgesteld. Belanghebbende heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er kosten aan het marktgeld toegerekend worden die daaraan niet toe te rekenen zijn.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/829

Uitspraakdatum: 7 februari 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Roosendaal,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 26 januari 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag marktgeld.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2010 te Breda voor een enkelvoudige kamer. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede namens verweerder, [gemachtigde]. Na schorsing heeft een tweede zitting plaatsgevonden op 25 januari 2011 te Breda voor de meervoudige kamer. Verschenen en gehoord zijn, belanghebbende, alsmede namens verweerder, [gemachtigden].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende is marktkoopman en staat al vele jaren op de maandagmarkt te Roosendaal.

2.2.Op 27 februari 2009 heeft verweerder de Marktgeldverordening (hierna: de Verordening) bekendgemaakt die op 1 april 2009 in werking is getreden. Op grond van de bijbehorende Tarieventabel Marktgelden 2009 geldt er sinds 1 april 2009 een marktgeld van € 0,70 per m2. Voor de inwerkingtreding van deze verordening gold een tarief per strekkende meter. Tevens wordt vanaf 1 april 2009 het verbruik van water en elektriciteit apart in rekening gebracht.

2.3.Verweerder heeft met dagtekening 30 juni 2009 aan belanghebbende de aanslag marktgeld 2e kwartaal 2009 opgelegd. De aanslag is berekend naar een ingenomen oppervlakte van 51m2 en bedraagt, inclusief € 30 reclamegelden, € 458,40.

2.4.Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 26 januari 2010 heeft verweerder het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslag ongegrond verklaard.

2.5.In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. Is de Marktgeldverordening rechtsgeldig tot stand gekomen?

2. Heeft verweerder de grondslag voor de berekening van het marktgeld op rechtmatige wijze gewijzigd?

3. Worden de door verweerder opgevoerde kostensoorten terecht aan het marktgeld toegerekend?

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, verweerder bevestigend.

De eerste vraag

2.6.Belanghebbende stelt overvallen te zijn door de door verweerder middels de Verordening doorgevoerde stelselwijziging omdat hij eerst bij brief met dagtekening 23 maart 2009, één week voor de inwerkingtreding van de Verordening, daarvan en van de daarmee gepaard gaande tariefswijziging op de hoogte werd gebracht .

2.7.Naar de rechtbank begrijpt, bedoelt belanghebbende te stellen dat verweerder niet voldaan heeft aan het zorgvuldigheidsbeginsel door belanghebbende, en met hem de andere marktkooplieden niet, dan wel onvoldoende, te betrekken bij het besluitvormingsproces om het marktgeld voortaan anders te berekenen.

2.8.Vaststaat dat verweerder op 17 november en 8 december 2008 vergaderingen heeft gehouden waarbij namens de marktkooplieden ook een marktcommissie aanwezig is geweest en dat tijdens deze vergaderingen onder andere de wijziging van het tariefstelsel aan de orde is geweest. Mitsdien moet het ervoor worden gehouden dat de marktkooplieden, en dus ook belanghebbende, bij de besluitvorming betrokken zijn geweest en al enkele maanden voor de inwerkingtreding van de Verordening op de hoogte hadden kunnen zijn van de door verweerder voorgenomen stelselwijziging en tariefsverhoging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel onder deze omstandigheden niet heeft geschonden. Belanghebbendes stelling dat de communicatie over de uitkomsten van het overleg met de marktcommissie richting de overige marktkooplieden aan verweerder is gelaten, wat daar ook van zij, doet daar niet aan af.

Nu verder gesteld noch gebleken is dat de Verordening overigens niet op de juiste wijze tot stand is gekomen, dient de eerste vraag bevestigend te worden beantwoord.

De tweede vraag

2.9.Belanghebbende voert aan dat de stelselwijziging, het berekenen van het gebruik van een standplaats op de markt per strekkende meter naar het gebruik per vierkante meter, feitelijk een verkapte prijsverhoging is, welke, omdat het een verdubbeling van het te betalen marktgeld betekent, in deze slechte economische tijden onaanvaardbaar is. Voorts stelt belanghebbende dat verweerder deze verhoging onvoldoende gemotiveerd heeft.

2.10.Voor de beantwoording van de tweede vraag stelt de rechtbank voorop dat de vaststelling van het tarief van een gemeentelijke heffing behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de gemeenteraad. Deze is daarbij enkel gebonden aan de beperkingen die voortvloeien uit de laatste zinsnede van artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet en wat de rechten bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet betreft aan de opbrengstgrens die is neergelegd in artikel 229b van de Gemeentewet. De billijkheid van de door de gemeenteraad gekozen maatstaf en van het gekozen tarief staat op zichzelf niet ter beoordeling van de belastingrechter. Voor diens ingrijpen is slechts plaats indien een gekozen tarief leidt tot een willekeurige en onredelijke heffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad, dan wel anderszins in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel.

2.11.Verweerder heeft gesteld dat de stelselwijziging zoals die is doorgevoerd ingegeven is door de terugplaatsing van de warenmarkt naar een vernieuwd marktterrein en de wens van de gemeenteraad de markt kostendekkend te maken. Verweerder heeft daarbij ook gesteld dat de gemeenteraad zich bewust was van de omstandigheid dat dit een verhoging van de lasten met zich mee zou brengen en dat daarom besloten is de tariefswijziging stapsgewijs in drie jaar tijd door te voeren.

2.12.Voorts heeft verweerder aangevoerd dat de door haar gekozen maatstaf van heffing per m2 voor een eerlijkere verdeling van beschikbare ruimte en de bijbehorende lasten zorgt nu er kooplieden zijn met weinig verkoopruimte achter de marktkraam en kooplieden met meer verkoopruimte door bijvoorbeeld het gebruik van voertuigen van waaruit direct verkocht wordt en die doorgaans meer ruimte innemen. Daarbij stelt verweerder ook dat het zeker niet zo is dat alle kooplieden even zwaar getroffen zijn door de tariefswijziging.

2.13.De rechtbank is, gelet op de door verweerder gegeven verklaring voor de tariefswijziging, van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het door haar gekozen tarief leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad en in strijd is met enig ander algemeen rechtsbeginsel. Hetgeen belanghebbende overigens daartegen heeft aangevoerd is door hem niet, althans onvoldoende, gemotiveerd en kan niet tot een ander oordeel leiden. Het antwoord op de tweede vraag dient dan ook bevestigend te worden beantwoord.

De derde vraag

2.14.Belanghebbende heeft gesteld, zakelijk weergegeven, dat verweerder bij de totstandkoming van het tarief ten onrechte kapitaallasten, personeelskosten en kosten voor communicatie aan het marktgeld heeft toegerekend en dat mitsdien het tarief te hoog is vastgesteld. Voor wat betreft de kapitaallasten heeft hij gesteld dat de kooplieden niet geconfronteerd mogen worden met kosten die gemaakt zijn om onnodige voorzieningen te realiseren. Immers, zo stelt belanghebbende, de kooplieden hebben niet gevraagd om een vernieuwd marktterrein, de voorzieningen die er waren voldeden prima. Voor wat betreft de personeelslasten (kosten externe vervanging marktmeester en kosten kramenzetter) stelt belanghebbende dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waar deze uit bestaan, wat ook geldt voor de communicatiekosten waarvan verweerder heeft gezegd dat deze niet ten laste van de markt gebracht zouden worden.

2.15.De rechtbank stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet de tarieven zodanig dienen te worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Blijkens de parlementaire geschiedenis kunnen alle directe kosten alsmede de indirecte kosten die met de dienstverlening van een gemeente verband houden aan deze dienstverlening toegerekend worden.

2.16.Verweerder heeft daartoe gesteld dat de door belanghebbende genoemde kapitaallasten slechts deels zijn toegerekend aan het marktgeld en dat vernieuwing van de voorzieningen op den duur altijd noodzakelijk is en deze ook verbeteringen met zich meebrengt. Voorts heeft verweerder gesteld dat het legitiem is kosten te begroten voor de vervanging van een marktmeester (bij ziekte en dergelijke) en dat de post kosten kramenzetter niet alleen de kosten betreft voor het zetten van de marktkramen maar ook voor het openen en sluiten alsmede het reinigen van de elektriciteitskasten. Voor wat betreft de kosten voor communicatie heeft verweerder nog gesteld dat dit de kosten betreffen voor publicaties en correspondentie met betrekking tot marktzaken en niet promotieactiviteiten voor de markt, waar belanghebbende blijkbaar vanuit gaat.

2.17.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het gestelde in 2.16. gemotiveerd en voldoende belanghebbendes stellingen weersproken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bedoelde kostenposten terecht aan de markt toegerekend zijn. Verder heeft belanghebbende ook niet aannemelijk gemaakt dat verweerder het marktgeld in strijd met artikel 229b van de Gemeentewet heeft vastgesteld. Mitsdien dient de derde vraag ook bevestigend te worden beantwoord.

2.18.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. M.L. Weerkamp, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en

mr. A.W. Schep, rechters, en door de voorzitter en mr. M.J.M. Mies, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 15 februari 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.