Home

Rechtbank Breda, 14-02-2011, BP6683, 10/1486

Rechtbank Breda, 14-02-2011, BP6683, 10/1486

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
14 februari 2011
Datum publicatie
4 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BP6683
Zaaknummer
10/1486

Inhoudsindicatie

Verkoop van een onroerende zaak in 2005. Vorming van een herinvesteringsreserve. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat er per ultimo 2005 sprake was van een herinvesteringsvoornemen. Een herinvesteringsvoornemen dient naar het oordeel van de rechtbank snel aangenomen te worden, maar er dient wel enig objectief gegeven te zijn dat het bestaan daarvan aannemelijk maakt. Verwijzing naar het statutaire doel en naar de beperkte feitelijke werkzaamheden is daarbij onvoldoende. Ook overigens is het bewijs niet geleverd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/1486

Uitspraakdatum: 14 februari 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Tilburg, verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 3 maart 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2005 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 618.919 (aanslagnummer [nummer].V56.0112).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2011 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [aandeelhouder], vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [belastingadviesbureau] te Tilburg, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Tot en met 31 december 2005 maakte [belanghebbende] B.V. (hierna: [belanghebbende] oud) deel uit van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, samen met [onderneming A] B.V. Laatstgenoemde B.V. was de zogenoemde moedermaatschappij en [belanghebbende] oud de dochtermaatschappij. In 2006 heeft er een juridische fusie plaatsgevonden waarbij [belanghebbende] oud als verdwijnende vennootschap is opgegaan in de moedermaatschappij. De naam van de moedermaatschappij is na de juridische fusie gewijzigd in [belanghebbende] B.V. (hierna: [belanghebbende] nieuw). Enig aandeelhouder van de moedermaatschappij is [aandeelhouder] ([aandeelhouder]).

2.2.In 2005 bezat de fiscale eenheid onroerende zaken [onroerende zaken A + B] en [onroerende zaak C]. De onroerende zaken [onroerende zaken A + B] stonden op de balans van de moedermaatschappij en [onroerende zaak C] stond op de balans van [belanghebbende] oud. Alle panden werden verhuurd. In het onderhavige jaar is [onroerende zaak C] verkocht. Als gevolg van deze verkoop is er een herinvesteringsreserve ter grootte van € 1.777.972 gevormd.

2.3.[belanghebbende] oud had onder meer als doel, zoals in de statuten tot aan de juridische fusie was opgenomen:

a. het verkrijgen, vervreemden en exploiteren van onroerende goederen;

b. het beleggen van vermogen in effecten, (on)roerende goederen en (hypothecaire) vorderingen.

Na de juridische fusie luidt het doel van [belanghebbende] nieuw onder meer als volgt:

a. het verkrijgen, vervreemden, exploiteren en beheren van registergoederen en andere vermogenswaarden.

b. het beleggen van vermogen in effecten, (on)roerende goederen en (hypothecaire) vorderingen.

2.4.Op 29 februari 2008 is door de belastingdienst de aangifte vennootschapsbelasting 2005 ontvangen met daarin vermeld een verlies van € 274.239. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur de in de aangifte opgenomen herinvesteringsreserve niet aanvaard. Het belastbare bedrag is hierbij, na verrekening van verliezen ter grootte van € 884.814, vastgesteld op € 618.919.

2.5.In geschil is het antwoord op de vraag of er per 31 december 2005 een herinvesteringsvoornemen bestond ten aanzien van de opbrengst van [onroerende zaak C]. Niet in geschil is dat er in fiscaal rechtelijke zin vóór de juridische fusie sprake was van één B.V., namelijk de fiscale eenheid, en dat er nog steeds sprake is van één B.V. na de juridische fusie.

2.6.Ingevolge het bepaalde in artikel 3.54 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) kan een herinvesteringsreserve worden opgevoerd indien en zolang het voornemen tot herinvesteren bestaat. Het is aan belanghebbende om een zodanig voornemen aannemelijk te maken. Het voornemen dient te bestaan op de balansdatum van het onderhavige boekjaar dus op 31 december 2005 (vergelijk HR 18 juni 1980, nr. 19 288, onder meer gepubliceerd in BNB 1980/234).

2.7.1.Naar het oordeel van de rechtbank dient een herinvesteringsvoornemen snel aangenomen te worden, maar dient er wel enig objectief gegeven te zijn dat het bestaan daarvan aannemelijk maakt. Belanghebbende heeft gewezen op het in 2.3 weergegeven statutaire doel van belanghebbende. De rechtbank acht deze enkele verwijzing te algemeen van aard om te kunnen spreken van het bestaan van een herinvesteringsvoornemen. Hetzelfde heeft te gelden voor het opnemen van een herinvesteringsreserve in de jaarstukken, de aangifte vennootschapsbelasting en het deponeringsverslag. De verwijzing naar de feitelijke werkzaamheden van belanghebbende, het beleggen in onroerend goed, acht de rechtbank eveneens te mager om het bestaan van een herinvesteringsvoornemen aan te nemen. Belanghebbende heeft namelijk niet, dan wel onvoldoende, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur aannemelijk gemaakt dat zij binnen haar onderneming stelselmatig panden verwierf en verkocht.

2.7.2.Belanghebbende heeft voorts bewijs aangeboden in de vorm van getuigenverklaringen van de heer [heer X] van [makelaar A] B.V. te [woonplaats] en de heer [heer Y] van [makelaar B] B.V. om het herinvesteringsvoornemen aannemelijk te maken.

2.7.2.1.Tot de stukken van het geding behoort een brief op briefpapier van [makelaar A] B.V., gericht aan [belanghebbende] B.V., gedateerd op 8 augustus 2005, met de volgende inhoud:

“Hierbij bevestigen wij ons aangename onderhoud waarin wij het navolgende besproken hebben. U zoekt een beleggingsobject tot € 2.500.000,= bij voorkeur in verhuurde staat op A-locatie. Monumentale panden genieten de voorkeur. Wij zullen u op regelmatige basis een aanbod doen toekomen.”

2.7.2.2.[makelaar A] B.V. is in 2008 opgericht. Voordien dreef [heer X] zijn onderneming in de rechtsvorm van een eenmanszaak. Op de brief staan de initialen van een personeelslid dat pas in 2006 in dienst is getreden bij [makelaar A]. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat voornoemde brief geantedateerd is. Tijdens een derdenonderzoek in april 2009 heeft [heer X] ook erkend dat de brief op verzoek van [aandeelhouder] achteraf is opgesteld. In zijn brief van 14 juli 2009 heeft [heer X] richting belanghebbende verklaard dat “het schrijven op briefpapier van [makelaar A] B.V. d.d. 08-08-2005 geadresseerd aan [belanghebbende] B.V. ongeveer gelijkluidend is aan het origineel uit 2005 dat niet meer voorhanden is.”

2.7.2.3.Ter zitting heeft [aandeelhouder] verklaard dat de betreffende brief daadwerkelijk in 2005 is opgesteld, maar dat [heer X] deze brief niet meer in zijn administratie kon vinden en dat [heer X] toen heeft voorgesteld een nieuwe brief op te stellen met ongeveer dezelfde strekking.

2.7.2.4.De verklaring van [heer X] tijdens het derdenonderzoek strookt niet met de verklaring van [aandeelhouder] ter zitting. Daarbij komt nog dat [aandeelhouder] heeft verklaard dat [heer X] hem voornamelijk kende als directeur/aandeelhouder van [onderneming B] B.V. via welke BV hij in zeer veel beleggingspanden belegde en dat hij niet wist of [heer X] op de hoogte was van het bestaan van belanghebbende, terwijl de geantedateerde brief expliciet is gericht aan [belanghebbende] B.V.. De rechtbank hecht daarom geen waarde aan de brief ter ondersteuning van belanghebbendes stelling dat belanghebbende een vervangingsvoornemen had per ultimo 2005.

2.7.2.5.Ter zitting heeft [aandeelhouder] gesteld dat [heer X] hem persoonlijk in juli/augustus 2005 heeft benaderd toen [heer X] zijn eigen makelaarskantoor is begonnen. [aandeelhouder] heeft toen aangegeven dat hij geïnteresseerd was in een specifiek soort panden. Niet is gesteld of gebleken dat [aandeelhouder] namens belanghebbende met [heer X] na augustus 2005 enig contact heeft gehad over een eventuele aankoop van een pand voor belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank zegt het contact tussen [aandeelhouder] en [heer X] in juli/augustus 2005 onvoldoende om aan te nemen dat belanghebbende op 31 december 2005 een vervangingsvoornemen had. Nu [heer X] blijkbaar alleen iets kan verklaren over de geantedateerde brief en het contact met [aandeelhouder] in augustus 2005, ziet de rechtbank geen reden hem als getuige te horen. Die verklaringen werpen immers geen licht op de situatie en het vervangingsvoornemen van belanghebbende op 31 december 2005.

2.7.3.Aan de heer [heer Y] van [makelaar B] B.V. is, zoals ter zitting door [aandeelhouder] is gesteld, ten tijde van de verkoop van [onroerende zaak C] enkel medegedeeld dat [aandeelhouder] interesse had in andere panden. Niet gesteld noch gebleken is dat deze interesse mede betrekking had op een vervangend pand ten behoeve van belanghebbende - wat wel relevant is, gezien het gegeven dat [aandeelhouder] in privé eveneens in onroerend goed belegt - en evenmin dat er na de datum van verkoop van [onroerende zaak C] concrete stappen zijn ondernomen noch dat er nader contact heeft plaatsgevonden met [heer Y] om concrete afspraken hierover te maken. De rechtbank twijfelt niet aan de verklaring van [aandeelhouder] dat hij aan [heer Y] bekend heeft gemaakt, zoals hij heeft gesteld, interesse te hebben in andere panden. Een getuigenverklaring van [heer Y] over hetgeen bij de verkoop van het pand is besproken, is echter onvoldoende om een vervangingsvoorrnemen per 31 december 2005 aannemelijk te maken. De rechtbank ziet dan ook geen reden [heer Y] te horen.

2.7.4.Gelet op hetgeen is overwogen in 2.7.1. tot en met 2.7.3. is het bestaan van een herinvesteringsvoornemen per 31 december 2005 niet aannemelijk geworden. Derhalve acht de rechtbank het niet nodig deze getuige te horen.

2.7.5. Uit de brief van 29 september 2005 afkomstig van [belastingadviesbureau], kan evenmin het bestaan van een herinvesteringsvoornemen per 31 december 2005 worden afgeleid. De rechtbank is met de inspecteur van oordeel dat in het (beperkt) weergegeven deel van de brief enkel het fiscale belang van een herinvesteringsreserve centraal staat. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat de in 2008 aangekochte appartementen en parkeerplaatsen per ultimo 2005 nog niet in beeld waren. Die aankoop maakt dan naar het oordeel van de rechtbank het bestaan van een herinvesteringsvoornemen per ultimo 2005 niet aannemelijk. De door belanghebbende overgelegde prospectus van [makelaar C] en het verklaarde hierover ter zitting door [aandeelhouder] is naar het oordeel van de rechtbank eveneens onvoldoende om het bestaan van het herinvesteringsvoornemen per ultimo 2005 aannemelijk te achten. Die prospectus vermeldt een inschrijvingsdatum op 28 april 2006 en niet is aannemelijk geworden of de eventuele interesse in het type pand dat aangeboden werd in de prospectus bestond bij belanghebbende dan wel bij [aandeelhouder] in privé of als directeur van [onderneming B].

2.8.Gelet op al het vorenoverwogene is het bestaan van een herinvesteringsvoornemen per 31 december 2005 niet aannemelijk geworden. Derhalve is het beroep ongegrond verklaard. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.

2.9.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. M.L.M. van Kempen, rechters, en door de voorzitter en mr. T.A. Mandemakers, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 februari 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.