Home

Rechtbank Breda, 18-02-2011, BP7009, 09/3212

Rechtbank Breda, 18-02-2011, BP7009, 09/3212

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
18 februari 2011
Datum publicatie
8 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BP7009
Zaaknummer
09/3212

Inhoudsindicatie

Pensioen, verkregen door inwoner van Thailand, toegekend na privatisering Rijksuniversiteit, heeft mede betrekking op vóór de privatisering uitgeoefende werkzaamheden. Krachtens artikel 19 van het Verdrag met Thailand komt de belastingheffing over dit deel toe aan Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/3212

Uitspraakdatum: 18 februari 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 24 juni 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2006 opgelegde aanslag inkomstenbelasting naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.727 (aanslagnummer [nummer].H.66).

Zitting

Met schriftelijke toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.160;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 483;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende die de Nederlandse nationaliteit bezit, heeft tot [datum] 2000 in Nederland gewoond. Vanaf [datum] 2000 is hij woonachtig in Thailand.

2.2.Belanghebbende is van [datum] 1968 tot [datum] 2002 werkzaam geweest bij de Rijksuniversiteit [X]. In 1992 is de Rijksuniversiteit [X] (hierna: [rijksuniversiteit]) op grond van Wet op het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) geprivatiseerd.

2.3.De regeling voor toekenning van een FPU-pensioen voor werknemers van de Rijksuniversiteit [X] is op [datum] 1997 ingevoerd. Eén van de voorwaarden om voor deze regeling in aanmerking te komen is een dienstverband van minimaal 10 jaren.

2.4.Belanghebbende ontvangt vanaf [datum] 2002 een (FPU)-pensioenuitkering van de Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: Stichting ABP) ter zake van zijn voormelde voormalige dienstverband. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende een (FPU)-pensioenuitkering van € 25.727 genoten waarop € 1.117 loonheffing is ingehouden.

2.5.Belanghebbende heeft zijn aangifte inkomstenbelasting over 2006 gedaan naar een verzamelinkomen van nihil en heeft daarin geen melding gemaakt van het FPU-pensioen, noch van ingehouden loonheffing.

2.6.Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het heffingsrecht over de (FPU)-pensioenuitkering op grond van artikel 19 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Thailand tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen van 11 september 1975 (hierna: het Verdrag) aan Nederland is toegewezen. Het verzamelinkomen is vervolgens vastgesteld op € 25.727 met verrekening van € 1.117 loonheffing.

2.7.In geschil is het antwoord op de vraag of het heffingsrecht over de (FPU)-pensioenuitkering op grond van artikel 19 van het Verdrag aan Nederland is toegewezen.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

2.8.Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende als buitenlands belastingplichtige in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) kwalificeert en dat belanghebbende niet op grond van het bepaalde in artikel 2.5 van de Wet heeft geopteerd voor toepassing van de regels van de Wet voor binnenlandse belastingplichtigen.

2.9.Artikel 7.2, tweede lid, onderdeel b, van de Wet bepaalt dat tot het inkomen uit werk en woning behoort het belastbaar loon ter zake van het in Nederland verrichten of hebben verricht van arbeid.

2.10.Partijen zijn verdeeld over de vraag aan welk land het heffingsrecht terzake van het pensioen toekomt. Belanghebbende stelt dat het heffingsrecht op grond van het bepaalde in artikel 18 van het Verdrag aan Thailand is toegewezen. De inspecteur is van mening dat het heffingsrecht op grond van het bepaalde in artikel 19 van het Verdrag aan Nederland is toegewezen.

2.11.Vaststaat dat de Rijksuniversiteit [X] in 1992 is geprivatiseerd. Op grond van artikel 1.8, tweede lid van de WHW, kwalificeert de [rijksuniversiteit] ook na privatisering nog altijd als een publiekrechtelijke instelling. Op grond van artikel 4.5, vierde lid van de WHW geldt de dienstbetrekking ook na de privatisering als niet zijnde een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Desondanks komt door de privatisering wel een einde aan het bewijzen van diensten in de uitoefening van overheidsfuncties (in gelijke zin HR 5 december 2008, nr. 43722, BNB 2009/199). Anders dan de inspecteur van mening is, kwalificeert de [rijksuniversiteit] overigens niet als een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam.

2.12.Gelet op hetgeen in 2.2 en 2.3 is overwogen, dient de stelling van belanghebbende dat het recht op de (FPU)-pensioenuitkering volledig is opgebouwd in private dienstbetrekking te worden verworpen. Het feit dat de FPU-regeling eerst in het leven is geroepen in 1997, neemt niet weg dat deze gedeeltelijk betrekking heeft op de dienstjaren verricht vóór 1992 in overheidsdienst. Anders dan belanghebbende verdedigt, heeft de door hem genoten uitkering dus mede betrekking op de jaren 1968 tot en met 1992, aangezien niet aannemelijk is dat hij gedurende die periode geen pensioen zou hebben opgebouwd.

2.13.Vertaald naar het verdrag met Thailand betekent het voorgaande dat belanghebbende van 1968 tot en met 1992 pensioen heeft opgebouwd in overheidsdienst, hetgeen tot gevolg heeft dat de inspecteur op grond van artikel 19 van het Verdrag 24/34e deel van de (FPU-)pensioenuitkering in de grondslag van de Nederlandse belastingheffing mag betrekken (in gelijke zin HR 23 november 1994, nr. 29935, BNB 1995/117 en HR 5 december 2008, nr. 43722, BNB 2009/199). Het heffingsrecht voor de overige 10/34e deel is op grond van artikel 18 van het Verdrag toegewezen aan Thailand. Dientengevolge dient over 10/34e deel van € 25.727 of € 7.567 belastingheffing in Nederland achterwege te blijven. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt derhalve € 25.727 min € 7.567 of € 18.160.

2.14.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

3.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 483 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Aldus gedaan door mr. D. Hund, rechter, en door deze en mr. M. van Es-Hinnen, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 25 februari 2011.

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.