Home

Rechtbank Breda, 18-02-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:415 BP7645, 10/2981

Rechtbank Breda, 18-02-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:415 BP7645, 10/2981

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
18 februari 2011
Datum publicatie
15 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BP7645
Zaaknummer
10/2981

Inhoudsindicatie

Premies sociale verzekeringen en zorgverzekeringswet.

Onderhavige rechtspersoon is geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb betreffende de van haar directeur-grootaandeelhouder ingehouden premies sociale verzekeringen en zorgverzekeringswet (beroep ongegrond).

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/2981

Uitspraakdatum: 18 februari 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 9 juni 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de ingehouden premies sociale verzekeringen en zorgverzekeringswet over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2010.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [belastingadviesbureau] BV te [woonplaats], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde]. De bij de rechtbank onder de procedurenummers 10/1784 en 10/2981 geregistreerde beroepen zijn gelijktijdig ter zitting behandeld.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende heeft de [sportbond] (hierna: de [bond]) een bedrag van € 26.775 inclusief omzetbelasting gefactureerd ter zake van werkzaamheden die de heer [X] gedurende een kwartaal als bondscoach verricht ten behoeve van de [bond]. In verband met vorenbedoelde factuur heeft de [bond] aan belanghebbende op 18 maart, 24 maart en 2 april 2010 betalingen verricht.

Daarbij is een bedrag van € 2.034,24 onbetaald gelaten. De [bond] heeft dit bedrag ingehouden als premies voor de werknemersverzekeringen en de zorgverzekeringswet (hierna: de premies).

2.2.Niet in geschil is dat de ingehouden premies betrekking hebben op de werknemersverzekeringen en de zorgverzekering ter zake van de heer [X]. Het door belanghebbende tegen deze inhoudingen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard.

2.3.Tussen partijen is uitsluitend in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Meer in het bijzonder is daarbij in geschil het antwoord op de vraag of voor belanghebbende met betrekking tot de ingehouden premies de rechtsmiddelen bezwaar en beroep open staan. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

2.4.In artikel 59, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) is bepaald:

“1. De premies voor de werknemersverzekeringen worden geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de loonbelasting geldende regels."

2.5. In artikel 49, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is bepaald:

“1. Voor zover het bijdrage-inkomen bestaat uit loon als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel a, dat van een inhoudingsplichtige wordt genoten, wordt de inkomensafhankelijke bijdrage bij wijze van inhouding geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de loonbelasting geldende regels.”

2.6.Op grond van artikel 59, eerste lid van de Wfsv en artikel 49 eerste lid, van de Zvw worden de premies geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de loonbelasting geldende regels. Dat leidt ertoe dat, net als voor de loonbelasting, inzake het bezwaar en beroep de bepalingen van hoofdstuk V van de AWR van toepassing zijn.

2.7.In artikel 26a, eerste lid, onderdeel b, van de AWR is bepaald:

“1. In afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het beroep slechts worden ingesteld door:

(…);

b. (…) van wie de belasting is ingehouden,

(…).”

2.8.Op grond van artikel 26a, aanhef en eerste lid, onderdeel b, van de AWR kan slechts beroep worden ingesteld, en dus bezwaar worden ingediend, door diegene van wie de premies zijn ingehouden. Nu niet in geschil is dat de premies zijn ingehouden ter zake van de werknemersverzekeringen en de zorgverzekering van de heer [X], kan belanghebbende met betrekking tot die inhoudingen niet als belanghebbende in de zin van artikel 26a van de AWR worden aangemerkt.

2.9.Dat belanghebbende door de ingehouden premies mogelijk een te lage betaling heeft ontvangen van de [bond] ter zake van het in onderdeel 2.1 vermelde gefactureerde bedrag maakt naar het oordeel van de rechtbank vorenstaand oordeel niet anders.

Of sprake is van wanprestatie is immers een civiele aangelegenheid tussen belanghebbende zelf en de [bond] en raakt de in geschil zijnde vraag niet.

2.10.Dat belanghebbende door de ingehouden premies mogelijk te veel omzetbelasting heeft voldaan acht de rechtbank niet van belang voor de onderhavige procedure, nu de aangelegenheden die de omzetbelasting betreffen uitsluitend aan de orde kunnen worden gesteld in een procedure die de omzetbelasting zelf betreffen.

2.11.De in geschil zijnde vraag dient derhalve ontkennend te worden beantwoord, zodat het gelijk aan de zijde van de inspecteur is. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Gelet hierop is het beroep ongegrond verklaard.

3.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn, rechters, en door voorzitter en mr. W.Y. Ip, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 25 februari 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.