Home

Rechtbank Breda, 09-03-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:936 BP9988, 10/1776

Rechtbank Breda, 09-03-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:936 BP9988, 10/1776

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
9 maart 2011
Datum publicatie
4 april 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BP9988
Zaaknummer
10/1776

Inhoudsindicatie

Belanghebbende kan geen voorziening vormen, nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat op balansdatum een redelijke mate van zekerheid bestond dat de door hem gestelde uitgaven voor bodemsanering c.q. advocaatkosten zich zouden voordoen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/1776

Uitspraakdatum: 9 maart 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 9 april 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]H56).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2011 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [adviesbureau] te [woonplaats], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende exploiteerde in het onderhavige jaar in maatschapsverband met [onderneming A] B.V. (later genaamd: [onderneming B] B.V.) een varkensbedrijf aan de [adres A] en aan de [adres B]. Op [datum] 2005 branden de stallen in [adres B] grotendeels af. Deze afgebrande stallen en 1.49.60 ha grond worden in [datum] 2005 verkocht en geleverd aan [heer X]. Op [datum] 2006 verkoopt belanghebbende het resterende deel van het varkensbedrijf. De levering hiervan aan

[onderneming C] B.V. (hierna: [C]) vindt plaats op [datum] 2006.

2.2.In [datum] 2008 worden namens [C] sloopwerkzaamheden verricht. Daarbij komt [C] er via de overbuurman, [heer X], achter dat er in het verleden bij de sloop van schuren en stallen vrijgekomen bouwmaterialen in de bodem zijn verwerkt. Deze bouwmaterialen zouden mogelijk asbesthoudend zijn. Op [datum] 2008 wordt belanghebbende van deze bevindingen op de hoogte gesteld en aansprakelijk gesteld voor de geleden en te lijden schade. [C] laat op een deel van het perceel [adres A] een verkennend en nader onderzoek doen naar asbest in de bodem. In het rapport van [datum] 2008 concludeert “[ingenieursbureau]” dat een sterke asbestverontreiniging is aangetroffen gecombineerd met een sterke puin/afvalbijmenging.

2.3.Bij brief van 19 februari 2009 stelt [C] belanghebbende op de hoogte van de uitkomst van het bodemonderzoek en nogmaals aansprakelijk voor de schade als gevolg van de geconstateerde bodemverontreiniging. Bij vonnis van [datum] 2011 heeft de rechtbank te ’s-Hertogenbosch voor recht verklaard dat (onder meer) belanghebbende jegens [C] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst doordat hij aan [C] een non-conforme onroerende zaak heeft geleverd, welke non-conformiteit bestaat in het zich in de bodem bevinden van asbesthoudend bouwmateriaal. Voorts wordt (onder meer) belanghebbende hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van de uit dien hoofde door [C] geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat.

2.4.In geschil is of belanghebbende op de balans van 31 december 2005 een voorziening kan opnemen ter zake van de bodemverontreiniging en de hiermee verband houdende advocaatkosten voor de gerechtelijke procedure.

2.5.Uit het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 33 417, BNB 1998/409 (Baksteen-arrest), kunnen de voorwaarden voor het vormen van een voorziening worden afgeleid. Eén van die voorwaarden luidt dat er sprake moet zijn van een redelijke mate van zekerheid dat de uitgaven zich in de toekomst zullen voordoen. Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de vraag of voldaan is aan deze voorwaarde. Tussen partijen is niet in geschil dat is voldaan aan de overige in het arrest gestelde voorwaarden voor het vormen van een voorziening.

2.6.De bewijslast dat sprake is van een redelijke mate van zekerheid dat de uitgaven zich in de toekomst zullen voordoen, rust op belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat op de balansdatum (31 december 2005) een redelijke mate van zekerheid bestond dat de door hem gestelde uitgaven voor bodemsanering c.q. advocaatkosten zich zouden voordoen. Op de balansdatum rustte op belanghebbende geen verplichting tot vergoeding van enige schade ter zake van de bodemverontreiniging. Ook was op dat moment nog geen sprake van een gerechtelijke procedure met daaruit voortvloeiende advocaatkosten. Zelfs als belanghebbende wist dat zich in de grond van de verkochte percelen asbesthoudende bouwmaterialen bevonden, maakt dat nog niet dat daaruit ultimo 2005 ook - met een redelijke mate van zekerheid - kosten waren te verwachten. De onder 2.2 en 2.3 weergegeven feiten baten belanghebbende niet, nu deze feiten zich ver na de genoemde balansdatum hebben voorgedaan en onvoldoende licht werpen op de aanwezigheid van genoemd voornemen ultimo 2005.

2.7.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.8.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. M.L.M. van Kempen, voorzitter, mr A.A. den Hartog en

mr. W.A.P. van Roij, rechters, en door de voorzitter en mr.drs. M.H. van Schaik, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 maart 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.