Home

Rechtbank Breda, 16-03-2011, BQ0233, 10/3877

Rechtbank Breda, 16-03-2011, BQ0233, 10/3877

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
16 maart 2011
Datum publicatie
6 april 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ0233
Formele relaties
Zaaknummer
10/3877

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Aftrekbare onderhoudskosten monumentenwoning. Na aankoop monumentenwoning in 1986 heeft belanghebbende de door waterschade aangetaste parketvloer verwijderd. Vervanging door zo'n zelfde vloer vindt plaats in 2007. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van onderhoudskosten en niet van huurderslasten.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/3877

Uitspraakdatum: 16 maart 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Goes,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 11 maart 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.509 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.750.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2011 te Bergen op Zoom. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote. [echtgenote], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.559 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.750;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 18,50;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende woonde in 2007 in een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Belanghebbende heeft de woning sinds 1986 in eigendom. De woning is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 of 7 van de Monumentenwet 1988.

2.2.In het onderhavige jaar heeft de belanghebbende de ondervloeren in de voor- en achterkamer van de woning laten vernieuwen en in deze kamers een eiken parketvloer in visgraatmotief laten leggen. De parketvloer is, evenals het oorspronkelijke visgraatparket, met spijkers vernageld op een ondervloer. De totale kosten bedroegen € 6.950.

2.3.Belanghebbende heeft in (de aanvulling op) zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2007 in totaal een aftrek van € 25.186 gevraagd in verband met onderhoudskosten als bedoeld in artikel 6.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet). In dit bedrag zijn de in 2.2. genoemde kosten begrepen en de kosten van een bandschuurmachine van € 34.

2.4.Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur de kosten van de parketvloer van € 6.950 niet in aftrek toegelaten. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hier sprake is van niet aftrekbare huurderslasten. Ook de kosten van de bandschuurmachine van € 34 heeft hij gecorrigeerd. Deze correctie is niet in geschil. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen en werk en woning op € 63.509 vastgesteld.

2.5.In geschil is het antwoord op de vraag of de kosten van de parketvloer van € 6.950 in aanmerking komen voor aftrek als bedoeld in artikel 6.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet.

2.6.Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, zonodig met een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hij heeft hiertoe ter zitting onweersproken gesteld dat de parketvloer bij aankoop van de woning enorm beschadigd was, omdat deze onder water had gestaan. Na de aankoop heeft belanghebbende de parketvloer eruit gehaald en de ondervloer zolang afgedekt met tapijt. Belanghebbende heeft voor deze tijdelijke oplossing gekozen vanwege de totale onderhoudskosten van de woning en vanwege de financiële situatie van het gezin met studerende kinderen. Belanghebbende heeft de kosten van het tapijt nimmer in aftrek gebracht, omdat het vanaf het begin zijn intentie was om de vloer in de oorspronkelijke staat te herstellen. De parketvloer is gelegd in visgraatmotief en gespijkerd, zoals men dat vroeger deed.

2.7.Drukkende onderhoudskosten, lasten en afschrijvingen voor monumentenpanden zijn, aldus artikel 6.31, derde lid, van de Wet, de kosten van werkzaamheden daaraan voor zover die ertoe hebben gestrekt het pand, zoals dat bij de aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen of te houden en in redelijkheid zijn gemaakt. Het moet daarbij gaan om kosten die op belanghebbende drukken in zijn hoedanigheid van eigenaar van de woning. De bewijslast in deze rust op belanghebbende.

2.8.Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende erin geslaagd aannemelijk te maken dat de kosten zijn gemaakt om de woning in bruikbare staat te herstellen en aldus de ingetreden achteruitgang op te heffen. Daarmee is sprake van onderhoudskosten als bedoeld in artikel 6.31, derde lid, van de Wet. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat, zoals belanghebbende heeft gesteld en de inspecteur niet heeft betwist, de vloer bij aankoop van de woning enorm was beschadigd en de in het onderhavige jaar gelegde vloer evenals de oorspronkelijke vloer visgraatparket betreft. De omstandigheid dat belanghebbende de oude parketvloer vanwege diens slechte staat destijds – op een klein stuk na – heeft verwijderd en de oude ondervloer had afgedekt met een tapijt dat hij pas in 2007 heeft laten vervangen door een nieuwe parketvloer waarbij ook de ondervloer moest worden vernieuwd, maakt dat niet anders. Dit geldt temeer nu belanghebbende, naar hij ter zitting heeft gesteld en de rechtbank aannemelijk acht, het tapijt vanaf de aanvang als tijdelijk heeft bedoeld, hij die kosten nimmer heeft opgevoerd en het vanaf het begin zijn intentie is geweest om de vloer in de oorspronkelijke staat te herstellen.

2.9.Voorts acht de rechtbank belanghebbende erin geslaagd aannemelijk te maken dat met betrekking tot de onderhavige kosten sprake is van een eigenaarslast, en niet van een last van de gebruiker/huurder. Huurderslasten zijn lasten die een huurder normaliter voor zijn rekening neemt, zoals tuinonderhoud, behangen, binnenverf- en witwerk en kleinere reparaties (vergelijk Hoge Raad, 5 oktober 1988, rolnr. 25 613, BNB 1988/321). De rechtbank leidt uit dit arrest af dat hier geen sprake is van huurderslasten. Een huurder zal normaliter niet de kosten op zich nemen om vloerbedekking te laten vervangen door een gespijkerde parketvloer in de onderhavige prijsklasse.

2.10.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard en behoeft al hetgeen belanghebbende voor overige nog gesteld heeft geen beantwoording meer.

2.11.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht. In het onderhavige geval zijn dat de reiskosten voor het bijwonen van de zitting door belanghebbende. Deze reiskosten worden berekend op basis van het openbaar vervoer 2e klas [woonplaats]-Bergen op Zoom vice versa en bedragen afgerond € 18,50.

Aldus gedaan door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en door deze en mr. M.J. van Balkom, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 29 maart 2011.

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA

‘s-Gravenhage.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.