Home

Rechtbank Breda, 06-04-2011, BQ3313, 10/2334

Rechtbank Breda, 06-04-2011, BQ3313, 10/2334

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
6 april 2011
Datum publicatie
3 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ3313
Zaaknummer
10/2334

Inhoudsindicatie

Belanghebbende exploiteert een uitzendbureau en richt in 2005 een dochtermaatschappij op die de activiteiten voorzet. Er wordt bij beide BV’s een boekenonderzoek ingesteld. Hierna volgt een strafrechtelijk onderzoek. Naar aanleiding van beide onderzoeken worden bij beide BV’s naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd over de verschillende vergoedingen over de verschillende jaren. Belanghebbende heeft de bewijslast voor het verstrekken van de vrijgestelde kilometervergoeding. De inspecteur mag de juistheid van de berekende loonheffing beoordelen door middel van een steekproef. Nu de administratie in de jaren 2006 en 2007 op dezelfde wijze werd gevoerd mag de inspecteur extrapoleren.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/2334

Uitspraakdatum: 6 april 2011

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende op 19 oktober 2009 over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 414.470 en heeft bij afzonderlijke beschikking heffingsrente ten bedrage van € 54.583 in rekening gebracht.

1.2.De inspecteur heeft bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 23 april 2010 de naheffingsaanslag loonheffingen en beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 juni 2010, ontvangen bij de rechtbank op 3 juni 2010, beroep ingesteld.

1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2011 te Breda. Tijdens de zitting zijn daarbij gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 10/2332 tot en met 10/2335 ten name van belanghebbende en [onderneming A] BV. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigden]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1.6.Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van de inspecteur wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op dezelfde dag als deze uitspraak wordt verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.Op [datum] 2005 is belanghebbende opgericht door [onderneming A] BV (Hierna: [A] BV). Per dezelfde datum zijn door [A] BV haar ondernemersactiviteiten, de exploitatie van een uitzendbureau, aan belanghebbende overgedragen.

2.2.Bij belanghebbende en haar moedermaatschappij is op 9 augustus 2006 een boekenonderzoek ingesteld. Het rapport van dit onderzoek draagt als datum 5 oktober 2009 en is aan belanghebbende gezonden. In dit rapport zijn met toestemming van het Openbaar Ministerie, stukken gebruikt van verhoren van een door de FIOD/ECD ingesteld strafrechtelijk onderzoek naar de uitbetaalde kilometervergoedingen in de periode 1 januari tot en met 31 december 2005 van belanghebbende en haar moedermaatschappij.

2.3.Tijdens de boekenonderzoeken heeft de inspecteur, voor zover hier van belang, geconstateerd:

-dat kilometervergoedingen volgens een verklaring van de directeur-grootaandeelhouder van [A] BV, [directeur-grootaandeelhouder], slechts zouden worden uitbetaald aan de hand van kilometerlijsten,

-dat met grote regelmaat kilometervergoedingen zijn uitbetaald zonder dat er onderliggende kilometerlijsten aanwezig zijn,

-dat met werknemers netto loonafspraken werden gemaakt,

-dat in voorkomende gevallen op de kilometerlijsten andere arbeidsplaatsen dan wel aanzienlijk meer kilometers zijn vermeld dan op de werkbonnen en/of de facturen,

-dat kilometervergoedingen op loonstroken niet overeen kwamen met de gereden en de gedeclareerde kilometers,

-dat er bij een steekproef van 86 posten uit 2005 73 posten met een bovenmatige kilometervergoeding waren, met een foutfractie van 44,11%,

-dat Duitse werknemers een vergoeding van 15 kilometer per gewerkt uur hebben ontvangen zonder dat hier enige declaratie tegenover stond of een vastlegging hiervan had plaatsgevonden in de arbeidsovereenkomst,

-dat bij de doorzoeking pro forma loonberekeningen werden aangetroffen waaruit blijkt dat er in 2007 een herrekening van het netto loon heeft plaatsgevonden, waarbij het bruto uurloon werd verhoogd bij gelijktijdige verlaging van de vast uitbetaalde kilometervergoeding,

-dat uit de loonadministratie blijkt dat deze aanpassing daadwerkelijk heeft plaatsgevonden,

-dat de weekendvergoeding per kas werd uitbetaald,

-dat niet schriftelijk is vastgelegd dat de Poolse werknemers een vergoeding krijgen voor een rit naar huis,

-dat [directeur-grootaandeelhouder] heeft verklaard dat er geen controle was of de Poolse werknemers daadwerkelijk wekelijks voor gezinsbezoek naar Polen reisden,

-dat [heer X] door zijn werkrooster in een weekend niet op en neer naar Polen kon reizen,

-dat [heer Y] gedurende 23 weken een vergoeding voor de weekendreizen heeft gekregen, terwijl hij slechts 3 weken bij belanghebbende werkzaam is geweest,

-dat er met uitzendkrachten geen afspraken zijn gemaakt over de vergoeding van de lunchkosten,

-dat er geen controle plaats heeft gevonden op de daadwerkelijke door de uitzendkrachten gemaakte lunchkosten,

-dat tot medio 2005 ook een deel van de Poolse slagers een lunchvergoeding heeft gekregen,

-dat na een controle van Vereniging Registratie Ondernemingen (VRO) is gebleken dat de lunchvergoedingen niet zouden zijn toegestaan en dat deze vergoedingen met ingang van 2006 beëindigd zijn voor zowel de bouwvakkers als de slagers,

-dat tijdens het boekenonderzoek de ingescande loonbelastingverklaringen aan de belastingdienst ter beschikking zijn gesteld en dat deze voor wat betreft het blokje “loonheffingskorting toepassen” afweken van de tijdens de later door de FIOD in beslag genomen fysieke exemplaren,

-dat [heer Z] de van hem door de FIOD in beslag genomen loonbelastingverklaring gekwalificeerd heeft als zijnde niet door hem ingevuld en ondertekend;

-dat rekening houdende met de correcties in verband met de bovenmatige kilometer- en lunchvergoeding alsmede de ten onrechte toegepaste heffingskorting alle werknemers waarvoor afdrachtvermindering lage lonen is geclaimd, een toetsloon hebben dat hoger is dan het grensbedrag voor de afdrachtvermindering lage lonen.

2.4.Naar aanleiding van het boekenonderzoek is met dagtekening 19 oktober 2009 de onderhavige naheffings¬aanslag opgelegd over de bovenmatige kilometervergoedingen. Op 16 oktober 2009 is over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd aan haar moedermaatschappij. Hiernaast zijn op 16 en 19 oktober 2009 aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 en een naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 opgelegd.

3.Geschil

3.1.In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

Voor beantwoording van deze vraag is van belang of de inspecteur in de naheffingsaanslag terecht een bedrag aan bovenmatige kilometervergoedingen heeft begrepen. De hoogte hiervan is als zodanig niet in geschil.

3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voorzover zij daar ter zitting van zijn afgeweken verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.Nu slechts de kilometervergoeding in geschil is komt de rechtbank niet toe aan het beoordelen van de omkering van de bewijslast aangezien belanghebbende volgens de normale regels van de bewijsvoering al de bewijslast heeft van het verstrekken van de vrijgestelde kilometervergoeding.

4.2.Belanghebbende is niet in deze bewijslast geslaagd. Aan de onder 2.3 vermelde feiten en de omstandigheid dat de inspecteur onweersproken heeft gesteld dat de administratie in de jaren 2006 en 2007 (tot de herrekening) op dezelfde wijze werd gevoerd en dat ook van die jaren de werkbonnen en kilometerlijsten niet (meer) aanwezig waren, ontleent de rechtbank het vermoeden dat belanghebbende bovenmatige kilometervergoedingen heeft uitbetaald door meer kilometers in aanmerking te nemen dan feitelijk waren gereden.

4.3.Met betrekking tot de hoogte van de bovenmatige kilometervergoedingen overweegt de rechtbank het volgende. Het staat de inspecteur vrij om bij een groot personeelsbestand als dat van belanghebbende de juistheid van de berekende loonheffing te beoordelen door middel van een steekproef (zie hiervoor onder andere HR 14 maart 2008, nr. 39.866, onder andere gepubliceerd in NTFR 2008/549). Die steekproef moet dan wel voldoen aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen. De bewijslast van de juistheid van de steekproef en van de extrapolatie van de uitkomsten daarvan rust op de inspecteur. Uit de door de inspecteur overgelegde stukken blijkt dat de steekproef is opgezet met inachtneming van de algemeen aanvaarde controlegrondslagen (waaronder vastlegging van bij de steekproef gehanteerde materialiteit en celgrootte) en beleidslijnen die de belastingdienst daarvoor pleegt te hanteren.

4.4.In het kader van het onderzoek is door de inspecteur een zogenoemde guldenssteekproef getrokken uit de door belanghebbende en haar moedermaatschappij in 2005 verstrekte kilometervergoedingen. In de steekproef zijn 86 weekvergoedingen, betaald in 2005, betrokken van in totaal 63 uitzendkrachten. De inspecteur heeft de in de steekproef betrokken vergoedingen onderzocht en óf geaccepteerd óf voor een bepaald percentage bovenmatig geacht. De som van die percentages kwam uit op 44,11 (het zogenoemde foutpercentage). De inspecteur heeft bij de beoordeling of van een fout sprake was tot uitgangspunt genomen dat er vooraf (op wat voor wijze ook) een declaratie voor het juiste aantal gereden kilometers moest zijn en de uitbetaalde kilometers vergeleken met de vastlegging bij de projecten. Met gebruikmaking van het resultaat van de steekproef heeft de inspecteur vervolgens een schatting gemaakt van de vermoedelijke omvang van het deel van de kostenvergoedingen waarvoor kan worden aangenomen dat daarover loonheffing behoefde te worden ingehouden. Naar het oordeel van de rechtbank is de steekproef juist opgezet en uitgevoerd. Bovendien heeft de inspecteur de omvang van de bovenmatige kilometervergoedingen verstrekt in het onderhavige naheffingstijdvak, evenals de berekening van de verschuldigde loonheffingen ter zake, kunnen afleiden, zoals hij dat heeft gedaan.

4.5.Belanghebbendes standpunt dat rekening gehouden moet worden met negatieve correcties omdat er kostenvergoedingen zijn toegekend die hoger onbelast hadden mogen uitvallen, maakt dat niet anders. Een vergoeding is onbelast indien de werkgever, binnen de juiste kaders en normen, naast het loon vooraf een aparte vergoeding voor de gemaakte kosten met de werknemer is overeengekomen en op het moment van uitbetaling ook als zodanig heeft aangemerkt. Men kan hierbij achteraf niet een stuk van het loon als onbelaste vergoeding aanmerken.

4.6.Ook het standpunt van belanghebbende dat in de steekproef Duitse werknemers zijn meegenomen met een andere regeling en dat er geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat een werknemer materiaal op moest halen, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Belanghebbende heeft de door de inspecteur bovenmatig geachte vergoedingen op zich niet bestreden. Voorts heeft belanghebbende geen nadere of cijfermatige onderbouwing gegeven met betrekking tot de Duitse werknemers. Bovendien vindt de rechtbank de stelling van belanghebbende met betrekking tot het ophalen van materialen niet geloofwaardig.

4.8.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr. M.L.M. van Kempen, rechters, en door de voorzitter en mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 19 april 2011.

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.