Home

Rechtbank Breda, 01-04-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:BW1365 ECLI:NL:RBBRE:2011:1595 BQ5234, 10/3528

Rechtbank Breda, 01-04-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:BW1365 ECLI:NL:RBBRE:2011:1595 BQ5234, 10/3528

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
1 april 2011
Datum publicatie
20 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ5234
Zaaknummer
10/3528

Inhoudsindicatie

Heffingskorting/bewijslast.

Om in aanmerking te komen voor de verhoogde gecombineerde heffingskorting is de enkele stelling dat geen inkomen is genoten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/3528

Uitspraakdatum: 1 april 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], Marokko,

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 15 juli 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer].H76) en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2011 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigde]. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 10 februari 2011 aan belanghebbendes postadres [postadres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 14 februari 2011 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.De inspecteur heeft met dagtekening 15 juni 2007 aan belanghebbende de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (voorlopige aanslag) met aanslagnummer [nummer].H70 opgelegd en een bedrag aan verhoogde gecombineerde heffingskorting (korting) uitbetaald van € 962.

2.2.Belanghebbende heeft op of omstreeks 30 maart 2009 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2007 gedaan naar een belastbaar inkomens uit werk en woning, aanmerkelijk belang en sparen en beleggen van nihil. Zij heeft in de aangifte aangegeven aangemerkt te willen worden als binnenlands belastingplichtige.

2.3.De inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2009 de voorlopige aanslag met aanslagnummer [nummer].H71 vastgesteld hetgeen leidde tot de terugvordering van € 962 vermeerderd met een bedrag aan heffingsrente van € 108. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen deze voorlopige aanslag, door de inspecteur aangemerkt als bezwaar tegen de inmiddels opgelegde definitieve aanslag, afgewezen.

2.4.In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op de korting. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.

2.5.Belanghebbende voert aan dat zij de korting al jaren krijgt, zelf geen inkomen heeft en haar echtgenoot voldoende belasting betaalt.

2.6.Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende een beroep doet op een fiscale faciliteit, in dit geval de korting zoals bepaald in artikel 8.9a van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, is de rechtbank van oordeel dat het aan haar is feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat zij recht heeft op die faciliteit.

2.7.Belanghebbende heeft gesteld, door het indienen van de aangifte 2007, dat zij dat jaar geen inkomen genoten heeft. Naar aanleiding van vragen van de inspecteur om nader bewijs daarvan heeft belanghebbende enkel volhard in die stelling. Verder bewijs is niet geleverd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat als bewijs dat zij geen inkomen heeft genoten te weinig. Het betreft immers enkel een eigen verklaring. Belanghebbende heeft dan ook tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat zij geen inkomen heeft genoten.

2.8.De stelling van belanghebbende dat zij vertrouwen mocht ontlenen aan de in de jaren 2002 tot en met 2006 wel verleende korting faalt eveneens. De rechtbank neemt daarvoor in aanmerking dat de inspecteur gemotiveerd en niet bestreden heeft gesteld dat in de jaren 2002 tot en met 2006 de korting is verleend zonder onderzoek gedaan te hebben naar het inkomen van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren de aangiften van belanghebbende heeft gevolgd niet automatisch tot gevolg heeft dat de inspecteur ter zake een bewust standpunt heeft ingenomen waaraan belanghebbende het in rechte opgewekt vertrouwen mocht ontlenen dat zulks ook voor 2007 gold (vergelijk Hoge Raad, 13 december 1989, nr. 25 077, onder andere gepubliceerd in BNB 1990/119). De inspecteur heeft daarom terecht geen korting verleend.

2.9.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.10.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en mr. M.J.M. Mies, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 14 april 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.