Home

Rechtbank Breda, 22-04-2011, BQ6128, 09/4909

Rechtbank Breda, 22-04-2011, BQ6128, 09/4909

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
22 april 2011
Datum publicatie
26 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ6128
Zaaknummer
09/4909

Inhoudsindicatie

Het juridisch geschil is pas in 2006 ontstaan en is daarom geen feit of omstandigheid dat een licht werpt op de situatie zoals deze op balansdatum, 31 december 2005, was.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/4909

Uitspraakdatum: 22 april 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 6 november 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]H.56).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2011 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [gemachtigde] verbonden aan [adviesbureau] te Lierop, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende is vanaf [datum] 2000 bestuurder en enig aandeelhouder van [onderneming A] B.V.. Het faillissement van deze vennootschap is uitgesproken op [datum] 2006. De onderneming was met name actief in het verkopen en laten vervaardigen van machines voor de verpakkingsindustrie.

2.2.In juni 2005 is belanghebbende een onderneming gestart in de vorm van een eenmanszaak genaamd [onderneming B]. De activiteiten die plaatsvonden in [onderneming A] B.V. vinden vanaf die datum plaats in de hiervoor genoemde eenmanszaak. In dat kader heeft belanghebbende een machine ontwikkeld genaamd de [machine].

2.3.Belanghebbende beschikte niet over een productieapparaat die deze machine kon ontwikkelen en heeft daarom andere partijen benaderd voor een samenwerkingsverband dat moest leiden tot de verdere ontwikkeling, productie en verkoop van de [machine]. Dit heeft op [datum] 2005 geleid tot een samenwerking met [onderneming C] B.V. (hierna: [onderneming C]).

2.4.Belanghebbende en [onderneming C] hebben hun samenwerking vorm gegeven door de oprichting van [onderneming D] B.V. (hierna: [onderneming D]) op [datum] 2005. Belanghebbende heeft daarbij door het storten van € 30.000 30% van de aandelen verkregen en [onderneming C] door het storten van € 70.000 70%. Belanghebbende heeft de aandelen in [onderneming D] tot zijn ondernemingsvermogen gerekend.

2.5.[onderneming E] B.V. i.o., rechtsgeldig vertegenwoordigd door belanghebbende, sluit per [datum] 2005 met [onderneming D] een licentieovereenkomst in verband met het octrooirecht om de [machine] te produceren. Hiervoor ontvangt belanghebbende een lumpsum ten bedrage van € 100.000 exclusief omzetbelasting. Dit bedrag is in het onderhavige jaar als opbrengst, zijnde een licentiefee, in de winst- en verliesrekening in de eenmanszaak van belanghebbende verantwoord.

2.6.Per [datum] 2005 sluiten [onderneming E] B.V. i.o., rechtsgeldig vertegenwoordigd door belanghebbende, als opdrachtnemer en [onderneming D] als opdrachtgever een managementovereenkomst, waarin onder meer is opgenomen dat de opdrachtnemer per 1 januari 2006 deel uitmaakt van het management van de opdrachtgever en daarvoor een maandelijkse vergoeding van € 7.210 ontvangt.

2.7.In de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2006 heeft belanghebbende management werkzaamheden verricht voor [onderneming D] en daarvoor heeft [onderneming D] aan belanghebbende € 28.840 betaald.

2.8.In 2006 ontstaat er een geschil tussen belanghebbende enerzijds en [onderneming C] en [onderneming D] anderzijds. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat het geschil begin februari 2006 is ontstaan en is geëscaleerd in mei 2006. Per 26 juli 2006 vernietigen [onderneming C] en [onderneming D] buitengerechtelijk, op grond van dwaling, alle overeenkomsten die zij zijn aangegaan met belanghebbende. Belanghebbende gaat hiermee niet akkoord en [onderneming C] en [onderneming D] starten een gerechtelijke procedure. Op 12 november 2008 concludeert de rechtbank ’s-Hertogenbosch in zijn vonnis, voor zover hier van belang, het volgende:

“Dwaling.

2.33.Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat [belanghebbende] vóór of bij het totstandkomen van de overeenkomsten het faillissement van [onderneming E] B.V. en het naderend faillissement van [onderneming A] B.V. heeft verzwegen en ten onrechte referenties bij [onderneming F] en [onderneming G] heeft vermeld. Hiermee staat genoegzaam vast dat de overeenkomsten onder invloed van dwaling door [onderneming C] c.s. zijn aangegaan en dat die overeenkomsten, gelet op het gewicht van het niet inlichten van [onderneming C] c.s. over de faillissementen en het onjuist inlichten van [onderneming C] c.s. over voormelde referenties in verband met de beoogde vergaande mate van samenwerking zoals die uit de overeenkomsten blijkt, bij een juiste voorstelling van zaken niet zouden zijn gesloten.

[onderneming C] c.s., meer in het bijzonder [on[ondernemi[onderneming C] B.V. en [onderneming D] B.V., hebben bij brief van 26 juli 2006 van hun raadsman dus terecht de overeenkomsten van [datum] 2005, [datum] 2005, [datum] 2005, [datum] 2005 en [datum] 2005 buitengerechtelijk vernietigd wegens dwaling.

Onverschuldigde betaling.

2.34.Als gevolg van voormelde vernietiging heeft [onderneming D] B.V. onverschuldigd aan [belanghebbende] betaald € 100.000,-- aan licentiefee en € 28.840,-- aan managementfees. [belanghebbende] zal worden veroordeeld deze bedragen aan [onderneming D] B.V. terug te betalen.

2.35.Nu de overeenkomst van [datum] 2005, waarin is overeengekomen dat [onderneming C] B.V. en [belanghebbende] samen [onderneming D] B.V. oprichten, is vernietigd, [onderneming C] 70% van de aandelen in [onderneming D] B.V. houdt en [onderneming C] B.V. het oprichtingskapitaal van € 100.000,-- heeft betaald, dient aan de vernietiging van de overeenkomst het gevolg te worden verbonden dat de op grond van die overeenkomst door [belanghebbende] verworven aandelen (30%) in [onderneming D] B.V. i.o. door [belanghebbende] aan [onderneming C] B.V. worden geleverd. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximaliseerd, zoals in de beslissing vermeld.”

2.9.In geschil is het antwoord op de vraag of het bedrag van € 130.000 (bestaande uit € 100.000 licentiefee en € 30.000 als de waarde van de deelneming die tot het ondernemingsvermogen behoort), dat belanghebbende op grond van het hiervoor vermelde vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch dient terug te betalen aan [onderneming D], in het onderhavige jaar ten laste van het resultaat kan worden gebracht.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.

2.10.Ingevolge goedkoopmansgebruik kunnen dan wel moeten relevante feiten en omstandigheden die zich vóór balansdatum hebben voorgedaan maar pas na het opmaken van de fiscale balans aan het licht komen nog in aanmerking worden genomen (vergelijk Hoge Raad 18 juni 1943, B. 7687). Nu belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat het geschil tussen hem en [onderneming C] en [onderneming D] begin februari 2006 is ontstaan, vormt dit geen feit of omstandigheid die een licht werpt op de situatie zoals deze op balansdatum, 31 december 2005, was. Per balansdatum was immers nog geen sprake van een geschil. Dit geldt zowel voor de waardering van de deelneming als voor de terugbetaling van de licentiefee. Derhalve kan ter zake van de vernietigde overeenkomsten in het onderhavige jaar geen bedrag ten laste van het resultaat worden gebracht.

2.11.Belanghebbendes beroep op artikel 3:53 van het Burgerlijk Wetboek kan hem niet baten. In het fiscale recht dient namelijk uit te worden gegaan van de werkelijke feiten en omstandigheden op balansdatum. Derhalve wordt geen rekening gehouden met het achteraf optredende civielrechtelijke gevolg van de terugwerkende kracht van de vernietiging van de rechtshandeling.

2.12.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.13.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en mr. T.A. Mandemakers, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 28 april 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.