Home

Rechtbank Breda, 27-04-2011, BQ6248, 10/2068

Rechtbank Breda, 27-04-2011, BQ6248, 10/2068

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
27 april 2011
Datum publicatie
27 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ6248
Zaaknummer
10/2068

Inhoudsindicatie

Suppletieaangifte moet worden aangemerkt als bezwaar tegen de beslissing op het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting.

Bezwaar is wegens termijnoverschrijding terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/2068

Uitspraakdatum: 27 april 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 10 april 2010 (aanslagnummer [nummer].B.01.8500).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2011 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigde].

Belanghebbendes gemachtigde is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 24 februari 2011 aan [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu de genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 1 maart 2011 aan de geadresseerde is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze is geschied.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

Feiten

2.1.1.Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting en heeft over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 eerst per kwartaal en vervolgens per maand aangifte omzetbelasting gedaan.

2.1.2.Met dagtekening 24 december 2009, ingekomen bij de inspecteur op dezelfde datum, heeft belanghebbende een formulier “Suppletie omzetbelasting” (hierna: de suppletie) over voornoemd tijdvak ingediend. Uit de in het formulier opgenomen gegevens volgt een “terug te vragen” bedrag van € 955.286. De reden van de suppletie is volledig gelegen in de aan belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting. Deze voorbelasting betreft de maanden september en augustus 2008.

2.1.3.Het onder 2.1.2 vermelde bedrag aan voorbelasting was tevens opgenomen in de aangiften omzetbelasting over het betreffende tijdvak. De inspecteur heeft naar aanleiding van deze aangiften een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de gevraagde aftrek. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er volgens de inspecteur geen recht op aftrek van de betreffende voorbelasting bestaat. Voor wat betreft de maanden augustus en september is bij beschikking van 16 januari 2009 dan ook afwijzend beslist op het bij aangiften over die maanden gedane verzoek om teruggaaf.

Geschil en standpunten van partijen

2.2.1.De inspecteur heeft de onder 2.1.2 genoemde suppletie aangemerkt als bezwaarschrift tegen de op aangifte voldane omzetbelasting over het onderhavige tijdvak. Bij uitspraak met dagtekening 10 april 2010 is het bewaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Tussen partijen is in geschil of dit terecht is.

2.2.2.Belanghebbende stelt dat de suppletie niet gezien kan worden als een bezwaarschrift,

maar moet worden gezien als een correctie op eerdere aangiften waarop door de inspecteur een beslissing moet worden genomen die voor bezwaar en beroep vatbaar is. De inspecteur stelt dat hij de suppletie terecht als bezwaarschrift heeft aangemerkt en dat dit bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Beoordeling

2.3.Uit artikel 14 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) in verbinding met artikel 19 van de AWR vloeit voort dat een ondernemer verplicht is om de in een tijdvak verschuldigd geworden omzetbelasting binnen één maand na het einde van dat tijdvak op aangifte te voldoen en aan de ontvanger overeenkomstig de aangifte te betalen. Tegen deze voldoening op aangifte kan bezwaar worden gemaakt. Ingevolge artikel 17 Wet OB wordt, indien de voor aftrek in aanmerking komende belasting meer bedraagt dan de in het tijdvak verschuldigd geworden belasting, het verschil op verzoek van de ondernemer door de inspecteur terugbetaald. Er bestaat ook recht op terugbetaling als er geen sprake is van verschuldigde omzetbelasting, maar er wel recht bestaat op aftrek van omzetbelasting. Uit het eerste lid en tweede lid van artikel 33 van de Wet OB (tekst 2008) volgt dat een verzoek om teruggaaf van in rekening gebrachte omzetbelasting bij de aangifte moet geschieden. De inspecteur beslist op dit verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

2.4.Het wettelijk stelsel zoals hiervoor omschreven, voorziet niet in het doen van een zogenoemde suppletieaangifte. Nu belanghebbende reeds in haar aangiften omzetbelasting om teruggaaf van de onderwerpelijke voorbelasting heeft verzocht én de inspecteur dit verzoek heeft beoordeeld hetgeen heeft geresulteerd in de onder 2.3 genoemde beschikking van 16 januari 2009, dient de suppletie, tevens gelet op haar inhoud en strekking, te worden aangemerkt als een daartegen gemaakt bezwaar. De rechtbank zal beoordelen of het bezwaar tijdig is ingediend.

2.5.Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de AWR aan op de dag na die van dagtekening van de voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is het, op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, nog tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

2.6.De dagtekening van de beschikking is 16 januari 2009. Gesteld noch gebleken is dat het beschikkingsbiljet pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 27 februari 2009. Gezien de dagtekening en datum van binnenkomst van de suppletie is het bezwaar ingevolge artikel 6:9 van de Awb niet tijdig.

2.7.Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd kan echter niet tot een dergelijke conclusie leiden. De door belanghebbende genoemde omstandigheden hebben er immers niet toe geleid dat zij destijds is belemmerd om tijdig een - desnoods op voorhand ongemotiveerd - bezwaarschrift in te dienen (vergelijk Hoge Raad 18 februari 2005, nr. 37 690, LJN AM3206, onder meer gepubliceerd in BNB 2005/283). De inspecteur heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.

2.8.Ook voor het geval de suppletie zou moeten worden aangemerkt als een bezwaar tegen de op aangifte voldane omzetbelasting is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Immers ook in dat geval is de wettelijke bezwaartermijn van zes weken ruim overschreden en zijn de door belanghebbende genoemde omstandigheden geen belemmering geweest voor het destijds tijdig indienen van een - desnoods op voorhand ongemotiveerd - bezwaarschrift.

Slotsom

2.9.Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. M.L. Weerkamp en mr.drs. M.M. de Werd, rechters, en door de voorzitter en drs. J.M.C. Hendriks, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 10 mei 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.