Rechtbank Breda, 02-05-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:1868 ECLI:NL:RBBRE:2011:3418 BQ7086, 10/1264
Rechtbank Breda, 02-05-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:1868 ECLI:NL:RBBRE:2011:3418 BQ7086, 10/1264
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 2 mei 2011
- Datum publicatie
- 6 juni 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ7086
- Zaaknummer
- 10/1264
Inhoudsindicatie
BPM / verhuisboedelvrijstelling
Belanghebbende is in 2008 naar het Verenigd Koninkrijk (VK) verhuisd. Hij heeft een Aston Martin DB9 Volente gekocht welke tijdens zijn verblijf in het VK is geleverd. Bij terugkeer naar Nederland in 2009 beroept hij zich op de verhuisboedelvrijstelling.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat hij zijn normale verblijfplaats heeft verlegd van Nederland naar het VK. Hij is niet naar het VK gegaan om andere redenen dan het lopen van college of het bezoeken van een school. Dat hij in 2008 een baan heeft aanvaard in het VK is niet aannemelijk. Verder is van belang dat hij gedurende zijn verblijf in het VK door zijn ouders werd onderhouden en dat hij, na terugkeer in Nederland, weer bij hen is gaan wonen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/1264
Uitspraakdatum: 2 mei 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid, kantoor Roermond,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 23 februari 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzende beschikking van 17 september 2009 op de aanvraag “Vergunning vrijstelling belasting van personenauto’s en motorrijwielen bij verhuizing”.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn vader en van zijn gemachtigden, [gemachtigden], beiden verbonden aan BDO Accountants & Belastingadviseurs B.V. te Tilburg, alsmede, namens de inspecteur, [gemachtigden].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is geboren op [datum] 1990 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Tot [datum] 2008 stond hij als inwoner ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [woonplaats]. Op [datum] 2008 is hij verhuisd naar het Verenigd Koninkrijk. Tijdens zijn verblijf in het Verenigd Koninkrijk werd belanghebbende financieel onderhouden door zijn ouders. Op [datum] 2008 heeft belanghebbende bij [auto dealer] B.V. te Eindhoven een personenauto van het merk Aston Martin, type DB9 Volente (hierna: de auto) gekocht. De auto is op [datum] 2009 in Nederland aan belanghebbende geleverd. De auto is daarna naar het Verenigd Koninkrijk overgebracht. Belanghebbende heeft in het Verenigd Koninkrijk de cursus “Business English” geheel gedaan en een deel van het eerste jaar van de opleiding “European Business School” gevolgd. Op [datum] 2009 is belanghebbende terug naar Nederland verhuisd. Hij heeft met betrekking tot de auto, met dagtekening [datum] 2009, een verzoek ingediend tot vrijstelling van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) als verhuisgoed (hierna: de verhuisboedelvrijstelling). Na terugkeer in Nederland is belanghebbende weer bij zijn ouders in [woonplaats] gaan wonen.
2.2.Ingevolge artikel 14 van de Wet BPM, in combinatie met artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit BPM wordt, voor zover hier van belang, de verhuisboedelvrijstelling verleend voor uit een ander land afkomstige personenauto’s indien ter zake van het in het vrije verkeer brengen daarvan aanspraak op vrijstelling van rechten bij invoer bestaat, of zou bestaan indien de vervoermiddelen uit een ander land dan een lidstaat van de Europese Unie in het vrije verkeer zouden zijn gebracht. Deze laatste gevallen zijn geregeld in de Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (Pb. EG 1983, L 105), zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) van 17 maart 2008, nr. 274/2008 (Pb. EU 2008, L 85, hierna: de Verordening)
2.3.Gelet op het voorgaande moet naar het oordeel van de rechtbank voor de toepassing van de verhuisboedelvrijstelling worden aangesloten bij de Verordening en meer in het bijzonder bij het bepaalde in artikel 4 daarvan. Artikel 4 van de Verordening bepaalt dat voor de vrijstelling alleen personen in aanmerking komen die hun normale verblijfplaats sedert tenminste twaalf opeenvolgende maanden buiten het douanegebied van de Gemeenschap hebben gehad.
2.4.Onder normale verblijfplaats in de zin van artikel 4 van de Verordening wordt verstaan de plaats waar een persoon het permanente centrum van zijn belangen heeft, waarbij alle relevante feitelijke elementen in aanmerking moeten worden genomen (arrest van het Hof van Justitie EG, 12 juli 2001, nr. C-262/99). De gewone verblijfplaats van iemand die zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats heeft dan zijn persoonlijke bindingen en daardoor afwisselend verblijft op verschillende plaatsen gelegen in twee of meer lidstaten, wordt geacht zich te bevinden op de plaats van zijn persoonlijke bindingen, op voorwaarde dat hij daar op geregelde tijden terugkeert. Deze laatste voorwaarde vervalt wanneer de betrokkene in een lidstaat verblijft voor een opdracht van een bepaalde duur. Het feit dat college wordt gelopen of een school wordt bezocht, houdt niet in dat de gewone verblijfplaats wordt verplaatst.
2.5.Belanghebbende, op wie de last rust feiten te stellen en bij betwisting daarvan door de inspecteur aannemelijk te maken op grond waarvan hij voor de verhuisboedelvrijstelling in aanmerking komt, stelt dat hij naar het Verenigd Koninkrijk verhuisde omdat hem aldaar een baan in de vastgoedsector in het bedrijf van de heer [X] was aangeboden. Alvorens hij met de dienstbetrekking zou beginnen, heeft hij, van augustus 2008 tot en met december 2008, een cursus “Business English” gevolgd. Vanaf januari 2009 heeft hij, omdat de economische situatie verslechterd was en er op dat moment geen werk voor hem was in het bedrijf van de heer [X] waar hij vastgoedkennis mee op zou doen, colleges gevolgd aan de “European Business School”.
2.6.Indien alle feitelijke elementen tezamen en in onderlinge samenhang in aanmerking worden genomen, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij naar het Verenigd Koninkrijk is gegaan om andere redenen dan het lopen van college of het bezoeken van een school. Zijn normale verblijfplaats is dan, zoals overwogen in 2.4, op [datum] 2008 niet van [woonplaats] naar het Verenigd Koninkrijk verplaatst. De rechtbank neemt hierbij met name in aanmerking dat belanghebbende voor zijn terugkeer feitelijk geen beroepsmatige bindingen in het Verenigd Koninkrijk heeft gehad en daar uitsluitend cursussen heeft gevolgd en heeft gestudeerd aan de European Business School en dat zijn persoonlijke bindingen met Nederland in stand zijn gebleven. Verder kent de rechtbank betekenis toe aan de omstandigheid dat belanghebbende gedurende zijn verblijf in het Verenigd Koninkrijk financieel door zijn ouders is onderhouden en dat hij, na terugkeer in Nederland, weer bij zijn ouders is gaan wonen.
2.7.Naar het oordeel van de rechtbank is, ondanks de verhuizing op [datum] 2008 naar en het verblijf in het Verenigd Koninkrijk, de normale verblijfplaats van belanghebbende in Nederland gebleven. Dit houdt in dat belanghebbende zijn normale verblijfplaats niet gedurende ten minste twaalf opeenvolgende maanden buiten Nederland heeft gehad, zodat hij niet in aanmerking komt voor de verhuisboedelvrijstelling.
2.8.Gelet op alles wat hiervoor uiteen is gezet, is het beroep ongegrond verklaard.
2.9.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. R.W. Otto, rechters, en door de voorzitter en mr. I. van Wijk, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 13 mei 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.