Home

Rechtbank Breda, 04-04-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:2225 BQ7510, 09/596

Rechtbank Breda, 04-04-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:2225 BQ7510, 09/596

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
4 april 2011
Datum publicatie
8 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ7510
Zaaknummer
09/596

Inhoudsindicatie

BPM. De inspecteur heeft eigenhandig in de aangifte BPM de waarde verhoogd van een uit Duitsland ingevoerde gebruikte personenauto. De rechtbank acht die werkwijze zo zeer in strijd met het wettelijke systeem van heffing door middel van voldoening op aangifte dat sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, waarbij op het moment van de correctie duidelijk moet zijn geweest dat die handelswijze in recht geen stand zou houden. Dat leidt tot integrale vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/596

Uitspraakdatum: 4 april 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal, verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 4 februari 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM), nummer: [nummer].

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2011 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden [gemachtigden], beiden verbonden aan [onderneming A] V.O.F. en alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-verleent teruggaaf BPM tot een bedrag van € 1.983;

-gelast de inspecteur heffingsrente te vergoeden over het bedrag van € 1.260 over de periode van 5 maart 2008 tot de datum van terugbetaling en voor het overige conform de wettelijke regeling;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.465;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 297 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende heeft op 5 maart 2008 aangifte gedaan van de invoer van een uit Duitsland afkomstige personenauto van het merk Volvo, type XC 90 2.4 D5 Sport, identificatienummer [nummer], bouwjaar 2007 (hierna: de auto). De belasting is berekend op € 16.429, uitgaande van een cataloguswaarde inclusief BPM en omzetbelasting van € 84.070 en een vermindering op grond van de tegenbewijsregeling van 29,6%. Belanghebbende heeft op de aangifte een verschuldigde BPM van € 16.210 vermeld.

2.2.Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van de heer [taxateur], taxateur hedendaagse voertuigen te Bladel. De taxatie vermeldt naast een kilometerstand van 7.265 km en een datum eerste toelating van 12 oktober 2007, een beschrijving van de auto alsmede van de aanwezige extra's en accessoires ten tijde van de opname op 28 februari 2008. De "verkoopwaarde aan een particulier ” van de auto is getaxeerd op € 59.185.

2.3.De inspecteur heeft de waarde van de auto bij invoer gesteld op € 65.292 en de verschuldigde BPM op de aangifte gewijzigd in € 17.470. Belanghebbende heeft op 5 maart 2008 € 17.470 voldaan.

2.4.Belanghebbende heeft op 27 maart 2008 bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. De inspecteur heeft het bezwaar op 4 februari 2009 ongegrond verklaard.

2.5.De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat:

- ingevolge de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 29 mei 2009, nr. 08/00219, LJN BJ3817 belanghebbende € 1.260 onverschuldigd op aangifte heeft voldaan;

- hij in kan stemmen met een handelsinkoopwaarde van € 57.867;

- hij het beleid voert dat in gevallen waarin de inspecteur de op aangifte te betalen BPM eigenhandig heeft verhoogd, bij voldoening op aangifte heffingsrente wordt vergoed als die verhoging ongedaan wordt gemaakt, en wel vanaf het moment van voldoening op aangifte tot het moment van terugbetaling.

2.6.Nu de inspecteur in kan stemmen met een handelsinkoopwaarde van

€ 57.867 heeft belanghebbende de verschuldigde BPM terecht berekend op € 15.487. Dat is minder dan belanghebbende zelf in haar aangifte had berekend. Dat leidt, naast de teruggaaf van het onverschuldigd betaalde bedrag van € 1.260, tot een teruggaaf van € 723. De totale teruggaaf wordt dan € 1.983.

2.7.De rechtbank zal de inspecteur gelasten over het bedrag van € 1.260 heffingsrente te vergoeden conform het in 2.5 vermelde beleid. Voor het bedrag van € 723 geldt de wettelijke regeling (artikel 30f, derde lid, onderdeel c, ten tweede AWR).

2.8.Wat partijen dan nog verdeeld houdt, is het antwoord op de vraag of de inspecteur veroordeeld dient te worden in de door belanghebbende werkelijk gemaakte proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

2.9. Naar het oordeel van de rechtbank is de werkwijze van de inspecteur waarbij hij, in plaats van na te heffen, eigenhandig het in de aangifte van belanghebbende genoemde bedrag verhoogt, zo zeer in strijd met het wettelijke systeem van heffing door middel van voldoening op aangifte dat te dezen sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, waarbij op het moment van de correctie duidelijk moet zijn geweest dat die handelswijze in recht geen stand zou houden. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de rechtbank grond om ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit), de door belanghebbende in de bezwaarfase en beroepsfase gemaakte proceskosten te vergoeden in afwijking van de forfaitaire normen van het Besluit.

2.10.Belanghebbende heeft, onder overlegging van nota’s en nader toegelicht ter zitting, gesteld dat de kosten ter zake van de in de bezwaar- en beroepsfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand een bedrag van € 3.615 hebben belopen. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht opgemerkt dat de rechtbank op 22 maart 2011 vijf door belanghebbende ingestelde beroepen ter zitting heeft behandeld. Partijen zijn overeengekomen dat voor de aanwezigheid van de gemachtigde ter zitting 1 uur per zaak kan worden berekend en voor de vijf zaken tezamen 5 uur waarmee de kosten voor het bijwonen van de zitting € 150 lager zijn. Voor het overige komen de nota’s ter zake van de in bezwaar- en beroepsfase beroepsmatige verleende rechtsbijstand de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank zal bij het toekennen van de kostenvergoeding uitgaan van € 3.465.

2.11.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en

mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 18 april 2011

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.