Home

Rechtbank Breda, 04-04-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:2236 BQ7523, 10/887

Rechtbank Breda, 04-04-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:2236 BQ7523, 10/887

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
4 april 2011
Datum publicatie
8 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ7523
Zaaknummer
10/887

Inhoudsindicatie

BPM. Bij invoer van een gebruikte auto uit Duitsland, heeft de inspecteur de door belanghebbende aangegeven waarde in de aangifte verhoogd. Later (in de bezwaarfase) heeft hij dat teruggedraaid en alsnog een naheffingsaanslag opgelegd. In beroep is de waarde in geschil. Volgens de rechtbank mag worden uitgegaan van de gegevens in het XRAY-systeem. Partijen zijn het er over eens dat daarop een aftrek mocht worden toegepast voor reparatie- en schoonmaakkosten omdat de auto betrokken was geweest bij een schietpartij.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/887

Uitspraakdatum: 4 april 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiseres] B.V., wonende te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal, verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 10 februari 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de voldoening op aangifte van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM), nummer: [nummer] alsmede de naheffingsaanslag BPM met aanslagnummer [nummer].

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2011 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden [gemachtigden], beiden verbonden aan [onderneming A] V.O.F. en alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep ongegrond voor zover het de voldoening op aangifte betreft;

-verklaart het beroep voor het overige gegrond;

-vermindert de naheffingsaanslag tot € 3.943;

-gelast de inspecteur heffingsrente te vergoeden over het bedrag van € 12.580 over de periode van 23 juli 2009 tot de datum van terugbetaling;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.254;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 298 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1. Belanghebbende heeft op 26 mei 2009 aangifte gedaan van de invoer van een uit Duitsland afkomstige personenauto van het merk BMW, type X6 3.5D High Executive, identificatienummer [nummer], bouwjaar 2009 (hierna: de auto). De belasting is berekend op € 17.493, uitgaande van een cataloguswaarde inclusief BPM en omzetbelasting van € 125.242 en een vermindering op grond van de tegenbewijsregeling van 51,82 %. Belanghebbende heeft op de aangifte een verschuldigde BPM van € 17.501 vermeld. De auto is op 25 mei 2009 getaxeerd door [onderneming A] V.O.F. Volgens het taxatierapport is de waarde bij invoer te stellen op € 60.347.

2.2.Op 8 juni 2009 heeft de inspecteur aan [taxateur] B.V. te Capelle a/d IJssel (hierna: [taxateur]) een opdracht tot hertaxatie van de auto verstrekt. In het hertaxatierapport stelt [taxateur] de cataloguswaarde van de auto op € 124.441 en de particuliere verkoopwaarde op

€ 103.676. Het afschrijvingspercentage werd bepaald op 16,69% en de verschuldigde belasting op € 30.081. De inspecteur heeft de aangifte tot dit bedrag verhoogd. Belanghebbende heeft op 23 juli 2009 € 30.081 voldaan.

2.3.Belanghebbende heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft op 10 februari 2010 het bezwaar gegrond verklaard en € 12.580 wegens onverschuldigd betaalde belasting aan belanghebbende teruggegeven en/of verrekend met openstaande belastingschulden. Aan belanghebbende is een forfaitaire proceskostenvergoeding van € 161 toegekend.

2.4. De inspecteur heeft op of omstreeks 10 februari 2010 aan [taxateur] opdracht gegeven om de “handelsinkoopwaarde van een particulier” van de auto vast te stellen. [taxateur] heeft deze waarde gesteld op € 90.000 en een verschuldigde belasting van € 26.113. De inspecteur heeft op 10 februari 2010 een naheffingsaanslag BPM opgelegd ter hoogte van € 8.612. Belanghebbende heeft bij de inspecteur geen bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag ingediend.

2.5.De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende met dagtekening 26 februari 2010 op 2 maart 2010 ontvangen. In haar beroepschrift stelt belanghebbende dat de handelsinkoopwaarde van de auto € 78.783 is. In haar pleitnota, die op 8 maart 2011 aan de rechtbank is toegezonden, stelt belanghebbende dat de handelsinkoopwaarde van de auto

€ 73.904 is, uitgaande van een cataloguswaarde van € 124.441.

2.6.Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat hij het beleid voert dat in gevallen waarin de inspecteur de op aangifte te betalen BPM eigenhandig heeft verhoogd, heffingsrente wordt vergoed als die verhoging ongedaan wordt gemaakt, en wel vanaf het moment van voldoening op aangifte tot het moment van terugbetaling.

2.7.In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

- dient de handelsinkoopwaarde van de auto gesteld te worden op € 73.904 zoals belanghebbende stelt?

- heeft belanghebbende recht op vergoeding van heffingsrente?

- dient de inspecteur veroordeeld te worden in de werkelijk gemaakte proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase?

Belanghebbende beantwoordt alle vragen bevestigend, de inspecteur ontkennend.

De voldoening op aangifte

2.8.Belanghebbende heeft uiteindelijk, na de ambtshalve vermindering, € 17.501 BPM op aangifte voldaan.

2.9.Belanghebbende heeft de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld als volgt :

Handelsinkoopwaarde volgens XRAY € 83.553

Reparatie- en schoonmaakkosten € 9.649

Handelsinkoopwaarde € 73.904

Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat XRAY de handelsinkoopwaarde bepaalt op basis van transacties die daadwerkelijk in Nederland hebben plaatsgevonden. De inspecteur heeft ter zitting ingestemd met de hoogte van de reparatie- en schoonmaakkosten. Nu de handelsinkoopwaarde beoordeeld moet worden op basis van transacties die daadwerkelijk in Nederland hebben plaatsgevonden acht de rechtbank de door belanghebbende berekende handelsinkoopwaarde van € 73.904 aannemelijk.

2.10.Dat betekent dat de verschuldigde BPM € 21.444 bedraagt. Dat is € 3.943 meer dan belanghebbende op aangifte heeft voldaan. Het beroep tegen de voldoening op aangifte is dan ongegrond.

De naheffingsaanslag

2.11.De naheffingsaanslag is opgelegd op 10 februari 2010. Het beroepschrift, waarin is opgenomen dat belanghebbende een lagere handelsinkoopwaarde voorstaat dan de inspecteur, is bij de rechtbank ingekomen op 2 maart 2010. Dit is binnen de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroepschrift tevens aangemerkt dient te worden als een bezwaar tegen de naheffingsaanslag.

2.12.Belanghebbende heeft ter zitting verzocht rechtstreeks beroep in te mogen stellen tegen de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft zich ter zitting hiermee akkoord verklaard.

2.13.De naheffingsaanslag zal, op grond van hetgeen is overwogen in 2.10, worden verminderd tot € 3.943.

2.14.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep tegen de naheffingsaanslag gegrond.

De heffingsrente

2.15.De inspecteur heeft ter zitting erkend dat heffingsrente moet worden vergoed over de ambtshalve teruggaaf van € 12.580. De rechtbank zal aldus beslissen.

2.16.Voor de heffingsrente over de vermindering van de naheffingsaanslag geldt de wettelijke regeling.

De proceskostenvergoeding

2.17.Naar het oordeel van de rechtbank is de werkwijze van de inspecteur waarbij hij, in plaats van na te heffen, eigenhandig het in de aangifte van belanghebbende genoemde bedrag verhoogt, zo zeer in strijd met het wettelijke systeem van heffing door middel van voldoening op aangifte, dat te dezen sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, waarbij op het moment van de correctie duidelijk moet zijn geweest dat die handelwijze in rechte geen stand zou houden. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de rechtbank grond om ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit), de door belanghebbende in de bezwaarfase gemaakte proceskosten te vergoeden in afwijking van de forfaitaire normen van het Besluit.

2.18.Belanghebbende heeft, onder overlegging van nota’s en nader toegelicht ter zitting, gesteld dat de kosten voor de in bezwaarfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand, tot en met de bestudering van de uitspraak op bezwaar, een bedrag van € 1.380 exclusief OB hebben belopen. De rechtbank komen de nota’s niet onredelijk voor. De rechtbank zal de inspecteur veroordelen tot vergoeding van dat bedrag. Hij heeft daarvan in de bezwaarfase al € 161 betaald. Het meerdere ad € 1.219 zal hij alsnog moeten vergoeden.

2.19.Nu de inspecteur het onrechtmatig verhogen van de aangifte reeds ongedaan had gemaakt voordat belanghebbende het beroepschrift heeft ingediend, ziet de rechtbank geen reden om voor de vergoeding van de kosten van de beroepsfase een integrale vergoeding te geven. De kosten daarvoor stelt de rechtbank op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

2.20.De totale proceskostenvergoeding wordt dan € 1.380 plus € 874 of € 2.254.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en

mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 18 april 2011

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.