Home

Rechtbank Breda, 29-04-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:1858 BQ7729, 06/5633

Rechtbank Breda, 29-04-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:1858 BQ7729, 06/5633

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
29 april 2011
Datum publicatie
15 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ7729
Zaaknummer
06/5633

Inhoudsindicatie

IB 2000

Nu belanghebbende geen adreswijziging gestuurd heeft naar de belastingdienst is het aan belanghebbende zelf te wijten dat de aanslag hem niet eerder bereikt heeft. Bezwaar buiten de termijn ingediend. Inspecteur had bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5633

Uitspraakdatum: 29 april 2011

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], België,

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor Eindhoven,

verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna belanghebbende en inspecteur genoemd.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.De inspecteur heeft met dagtekening 20 augustus 2003 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 opgelegd. Deze aanslag is verzonden aan het adres [adres 1] te [woonplaats], België. Nadat de aanslag als onbestelbaar is retour ontvangen is deze - voorzien van de datum 21 september 2004 - aan belanghebbendes gemachtigde, mr. [gemachtigde] te Hoofddorp, verzonden.

1.2.Belanghebbende heeft daartegen bij faxbericht van 27 september 2004 bezwaar ingesteld. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 november 2006 het bezwaar afgewezen.

1.3.Belanghebbende heeft bij brief van 20 november 2006, ontvangen bij de rechtbank op 21 november 2006, beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de uitspraak op bezwaar. Daarbij is door de griffier een griffierecht van belanghebbende geheven van € 38.

1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6.Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2007 te Breda. Tijdens deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 05/805, 05/4636, 06/5632 en 06/5633. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende met tolk, mevrouw [tolk], gemachtigde mr. [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Amsterdam, bijgestaan door mr. [gemachtigde B], alsmede namens de inspecteur [gemachtigde E] en mr. [gemachtigde G] en namens de ontvanger, [gemachtigde C]. Tijdens deze zitting zijn de getuigen mr. [getuige F] en mr. [getuige G] gehoord. Partijen hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de vragen voor de getuigen behorende bijlagen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 11 december 2007 aan partijen is gestuurd.

Belanghebbendes beroep met procedurenummer 05/805 is eveneens ter zittingen van 26 augustus 2005, 24 april 2006, 11 januari 2007 en 28 februari 2007 behandeld.

1.7. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.

1.8.Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met 5 bijlagen gefaxt aan de rechtbank en de wederpartij, welke pleitnota wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De rechtbank rekent deze pleitnota met 5 bijlagen tot de stukken van het geding.

1.9.Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2008 te Breda. Tijdens deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 05/805, 05/4636, 06/5632 en 06/5633. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende met tolk, mevrouw [tolk], gemachtigde mr. [gemachtigde], gevestigd te Amsterdam, bijgestaan door mr. [gemachtigde B], alsmede namens de inspecteur [gemachtigde E] en mr. [gemachtigde G] en namens de ontvanger [gemachtigde C]. Partijen hebben ter zitting pleitnota's voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De rechtbank rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding. Partijen hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat een nadere mondelinge behandeling achterwege kan blijven. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 14 februari 2008 aan partijen is gestuurd.

1.10.De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft de rechtbank de ontvanger verzocht te reageren op de pleitnota van belanghebbende met bijlagen. Na deze reactie hebben beide partijen nog een mogelijkheid gekregen hierop te reageren. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende heeft op zijn aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 1996 op de daartoe bestemde plaats zijn nieuwe adres in België, [adres 1] te [woonplaats], België, vermeld. Dit adres is bij de belastingdienst tot 19 februari 2003 geregistreerd als belanghebbendes woonadres. Vanaf 9 december 2003 is bij de belastingdienst als adres van belanghebbende [adres 2] te [woonplaats], België, geregistreerd.

2.2.Bij brief van 12 juli 2001 van de loonadministrateur van [werkgever] NV (hierna: [werkgever]), waarbij belanghebbende als bestuurder werkzaam was, aan de belastingdienst, particulieren/ondernemingen buitenland te Heerlen, is voor drie personen een verbeterde loonopgaaf verzonden. Bij die verbeterde loonopgave is alsnog rekening gehouden met de toepassing van de zogenoemde 35%-regeling. Op de verbeterde loonopgaaf van belanghebbende over het jaar 2000 is als zijn woonadres [adres 2] te [woonplaats], België, vermeld.

2.3. Belanghebbende heeft de aangifte over het onderhavige jaar niet ingediend. De inspecteur heeft de aanslag ambtshalve vastgesteld met inachtneming van de gegevens zoals die volgens de loonbelastingadministratie bij hem bekend waren. Toepassing van de 35%-regeling, waar belanghebbende recht op heeft, is daarbij achterwege gebleven.

3.Geschil

3.1.In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

I Is het bezwaarschrift tijdig ingediend?

Zo ja:

II Is de toepassing van de 35%-regeling in verband met de opgelegde aanslag over het onderhavige jaar terecht achterwege gelaten ?

Belanghebbende beantwoordt de vraag I bevestigend en vraag II ontkennend. De inspecteur beantwoordt deze vragen in tegengestelde zin.

3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen ter zittingen hieraan is toegevoegd wordt verwezen naar de processen-verbaal van de zittingen.

3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 497.967. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.Bekendmaking van een aanslag geschiedt door toezending of uitreiking daarvan. Vaststaat dat de aanslag met dagtekening 20 augustus 2003 aan belanghebbende op het dan bij de belastingdienst bekende adres is toegezonden. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag dan op regelmatige wijze bekendgemaakt. De termijn voor het maken van bezwaar vangt dan op grond van het bepaalde in artikel 22j van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen aan op 21 augustus 2003 en is voor het onderhavige geval op 1 oktober 2003 verstreken. Het bezwaarschrift is derhalve buiten de termijn ingediend.

4.2.De rechtbank verwerpt belanghebbendes stelling dat de aanslag eerst regelmatig is bekendgemaakt op 27 september 2004 aan het adres van belanghebbendes gemachtigde. De rechtbank overweegt daarbij het volgende. Voor een regelmatige bekendmaking is niet vereist dat de, in het onderhavige geval, aanslag belastingplichtige heeft bereikt. De wettelijke eis is slechts verzending of uitreiking. De omstandigheid dat op het (retour ontvangen) aanslagbiljet de tweede datum van verzending handgeschreven is vermeld doet hier niet aan af. Voor dat geval rest enkel de vraag of de ontvanger de aanslag aan het juiste adres heeft verzonden.

4.3. Niet is in geschil dat belanghebbende zelf, danwel anderen namens hem, geen adreswijziging aan de belastingdienst heeft doorgegeven met betrekking tot zijn verhuizing naar de [adres 2]. De rechtbank is van oordeel dat het dan aan belanghebbende zelf is te wijten dat post verzonden aan het oude adres hem mogelijk niet meer bereikt. De rechtbank acht hierbij van belang dat enkel mededelingen van een belastingplichtige, of een uitdrukkelijk gemachtigde, zelf omtrent zijn eigen adres door de belastingdienst als adreswijziging moet worden verwerkt. Van dergelijke mededelingen mag immers worden verwacht dat deze met de zorgvuldigheid gericht op de berichtgeving zijn gedaan. Mogelijke adresgegevens die uit andere bron verneembaar zijn, zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor de belastingdienst een gegeven adres van een belastingplichtige te wijzigen of te verifiëren. Het gaat hierbij immers om gegevens waarvan niet meteen duidelijk is voor welk doel ze bij die ander worden aangewend en of daarbij de noodzakelijke zorg in acht is genomen met het oog op de bereikbaarheid van die persoon. Belanghebbendes stelling dat de inspecteur de adresgegevens kon kennen uit de verbeterde loonopgave betreffende belanghebbende treft geen doel, reeds omdat deze opgave door een ander is gedaan dan belanghebbende zelf. Hetzelfde heeft te gelden voor de gegevens die mogelijk af te leiden zijn uit de brief van [onderneming A] aan de belastingdienst van medio 2002.

4.4.De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat de bezwaartermijn is verstreken op 1 oktober 2003. Het bezwaarschrift is dan buiten de termijn ingediend zodat het bezwaar door de inspecteur niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Nu dit bij de uitspraak op bezwaar niet is gebeurd is het beroep in zoverre gegrond.

4.5.Op grond van het in 4.4 overwogene komt de rechtbank niet meer toe aan beantwoording van vraag II, is het beroep gegrond en moet worden beslist als hierna is vermeld.

5.Proceskosten

5.1.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

5.2.Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 886 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punten voor het verschijnen ter nadere zittingen, 2 punten voor het verstrekken van nadere schriftelijke inlichtingen met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 0,5).

5.3.Belanghebbende heeft tegenover de betwisting door de inspecteur geen bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan van het eerste lid van artikel 2, van het Besluit kan worden afgeweken. De rechtbank is hierbij van oordeel dat de inspecteur met het opleggen van de onderhavige aanslag en de handhaving ervan dan wel anderszins geen ernstig onzorgvuldig handelen of een proceshouding kan worden verweten op grond waarvan een hogere vergoeding van de kosten van door een derde verleende rechtsbijstand wordt gerechtvaardigd.

5.4.Met betrekking tot de reis- en verblijfskosten, verletkosten van belanghebbende zelf en de kosten voor de tolk voor de Engelse taal overweegt de rechtbank dat belanghebbende voor deze kosten reeds bij uitspraak van heden in de zaak met procedurenummer 05/805 een vergoeding heeft toegewezen gekregen zodat daarvoor in de onderhavige zaak geen plaats meer is.

5.5. Op grond van het vorenoverwogene bedragen de te vergoeden proceskosten totaal € 886.

6.Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 886;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 29 april 2011 door mr. J.J.J. Engel, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.

Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. C.A.F.M. Stassen

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 29 april 2011

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.