Home

Rechtbank Breda, 01-04-2011, BQ8892, 10/2341

Rechtbank Breda, 01-04-2011, BQ8892, 10/2341

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
1 april 2011
Datum publicatie
22 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ8892
Zaaknummer
10/2341

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/2340 en 10/2341

Uitspraakdatum: 1 april 2011

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

opposant,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 11 oktober 2010.

Opposant wordt hierna belanghebbende genoemd.

1.Behandeling van het verzet

1.1.Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank zijn de beroepen van belanghebbende (met bovengenoemde procedurenummers) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.

1.2.Bij brief van 29 oktober 2010, bij de rechtbank ontvangen op 3 november 2010,

heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.

1.3.Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2011 te Breda. Aldaar is belanghebbende verschenen en gehoord.

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.Het beroepschrift van belanghebbende is op 4 juni 2010 ontvangen ter griffie van de rechtbank. Bij brief van 10 juni 2010 is belanghebbende medegedeeld dat het beroepschrift voor zover gericht tegen de aanslag omzetbelasting over het jaar 2004 in behandeling is genomen door de rechtbank onder procedurenummer 10/2340. Voor zover het beroepschrift is gericht tegen de aanslag omzetbelasting over het jaar 2009 is, bij afzonderlijke brief van 10 juni 2010, gemeld dat dit in behandeling is genomen door de rechtbank onder procedurenummer 10/2341.

2.2.Bij brief van 10 juni 2010 is belanghebbende erop gewezen dat gezien de samenhang van de voormelde procedures slechts eenmaal griffierecht verschuldigd is en er dus slechts een nota wordt verzonden.

2.3.Bij brief van 14 juni 2010, ter post bezorgd op dezelfde datum en gericht aan het adres [adres] [woonplaats], heeft de griffier van de rechtbank belanghebbende erop gewezen dat deze ter zake van het instellen van beroep een griffierecht van € 150 is verschuldigd.

2.4.Aangezien niet binnen vier weken het griffierecht door de rechtbank is ontvangen, is bij aangetekend verzonden brief van 20 juli 2010, ter post bezorgd op dezelfde datum en gericht aan het genoemde adres van belanghebbende, door de griffier van de rechtbank belanghebbende wederom gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht.

2.5.In de brief van de rechtbank van 20 juli 2010 is vermeld dat het griffierecht binnen vier weken na verzending van de brief, zijnde laatstelijk 17 augustus 2010, diende te zijn betaald. In de brief van 10 juni 2010, waarin is gewezen op de verzending van slechts een nota voor beide procedurenummers, is aangegeven dat indien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is bijgeschreven, alle samenhangende beroepen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. Ook in de brief van 20 juli 2010 is belanghebbende erop gewezen dat bij niet tijdige betaling niet-ontvankelijk verklaring zal volgen.

2.6.Het verschuldigde griffierecht is niet betaald.

2.7.Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank zijn de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

2.8.De gronden waarop het verzet van belanghebbende baseert staan vermeld in het aanvullend verzetschrift van 12 november 2010.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.Ingevolge artikel 8:41, eerste lid van de Awb, wordt van de indiener van het beroepschrift een griffierecht geheven. Indien het een beroepschrift ter zake van twee of meer samenhangende besluiten of van twee of meer indieners ter zake van hetzelfde besluit betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. Artikel 8:41, tweede lid, tweede volzin, van de Awb, bepaalt dat indien het griffierecht niet binnen de door de griffier gestelde termijn is bijgeschreven of gestort, het beroep niet ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

3.2.Belanghebbende ontkent niet dat hij de brieven van 10 juni 2010 en 14 juni 2010 en de aangetekende brief van 20 juli 2010 heeft ontvangen. Ter zitting beaamt belanghebbende dat hij geen griffierecht heeft betaald.

3.3.In zijn verzetschrift geeft belanghebbende aan dat hij de omstandigheden waardoor deze naheffing heeft plaatsgevonden verder wil toelichten. Belanghebbende geeft aan dat hij door toedoen van een corrupte boekhouder in deze malaise is terechtgekomen. Ter zitting verklaart belanghebbende dat hij eerder een beroepsprocedure heeft gehad en in die zaak al griffierecht had betaald. Hem is niet duidelijk waarom hij weer griffierecht moest betalen.

3.4.De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb als indiener van een beroepschrift griffierecht verschuldigd is. Dat het belanghebbende niet duidelijk was waarom hij griffierecht moest betalen, neemt niet weg dat hij de mogelijkheid had om binnen de gestelde termijn aan het verzoek te voldoen. Dat belanghebbende dit heeft nagelaten, is een omstandigheid die voor rekening en risico van belanghebbende dient te blijven.

3.5.In het verzetschrift heeft belanghebbende tevens gronden aangevoerd tegen de

inhoud van de in beroep bestreden uitspraken op bezwaar. De rechtbank kan echter pas toekomen aan een beoordeling van die uitspraken ingeval de beroepen ontvankelijk zijn. De rechtbank komt daarom in het onderhavige geval niet toe aan die beoordeling.

3.6. Gelet op het vorenoverwogene zijn de beroepen van belanghebbende bij de bestreden uitspraak van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.

4. Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en M.H.A. de Graaf, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op: 14 april 2011

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag

Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het beroep in cassatie.