Rechtbank Breda, 10-06-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:2655 BR1497, 10/2672
Rechtbank Breda, 10-06-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:2655 BR1497, 10/2672
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 10 juni 2011
- Datum publicatie
- 13 juli 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2011:BR1497
- Zaaknummer
- 10/2672
Inhoudsindicatie
Amerikaans staatsburger die inkomen uit Nederland geniet en feitelijk in Canada woont, kan geen aanspraak maken op toepassing van belastingverdrag Nederland-V.S. Hij wordt op grond van het belastingverdrag Canada-V.S. namelijk als inwoner van Canada aangemerkt, hetgeen meebrengt dat hij geen inwoner is voor het belastingverdrag Nederland-V.S. Hij heeft recht op toepassing van het verdrag Canada-Nederland.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/2672
Uitspraakdatum: 10 juni 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Canada),
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 15 april 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PH).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2011 te Eindhoven. Partijen zijn, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is op [datum] 1942 geboren en heeft de nationaliteit van de Verenigde Staten van Amerika (V.S.). Hij heeft vanaf 1993 tot 14 december 2005 in [plaats] gewoond. Daarna is hij geëmigreerd naar Canada waar hij ook thans woont. Van 1 januari 2007 tot 1 mei 2007 heeft hij in Nederland voor de [Universiteit] (hierna: [Universiteit]) gewerkt.
2.2.Vanaf 1 april 2007 ontvangt belanghebbende een gedeeltelijke AOW-uitkering. In 2007 bedroeg deze € 4.302. Van het APG (voorheen: ABP) heeft hij in dat jaar € 29.463 pensioen ontvangen. Dit pensioen vloeit voort uit het dienstverband bij de [Universiteit].
2.3.Belanghebbende heeft over het jaar 2007 aangifte IB/PH gedaan. Daarbij heeft hij voor het pensioen en de AOW-uitkering om voorkoming van dubbele belasting verzocht in die zin dat dit inkomen volledig van belastingheffing in Nederland zou zijn vrijgesteld. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur het pensioen en de uitkering in de belastingheffing betrokken. Daarbij heeft hij op grond van het belastingverdrag Nederland-Canada deze heffing beperkt tot 15% van de bruto-bedragen.
2.4.Tussen partijen is uitsluitend in geschil of:
1.belanghebbende recht heeft op toepassing van het belastingverdrag Nederland-V.S.;
2.het pensioen een overheidspensioen in de zin van dat verdrag is, zodat Nederland over dit pensioen geen belasting mag heffen.
2.5.Belanghebbende stelt dat hij inwoner van de V.S. is, omdat hij de nationaliteit van de V.S. heeft en dus wordt aangemerkt als staatsburger van dat land. Dit brengt volgens belanghebbende mee dat op grond van artikel 19 van het belastingverdrag Nederland-V.S., Nederland niet mag heffen over het pensioen van het APG.
2.6.1.In artikel 4 van het belastingverdrag Nederland-V.S. is onder meer het volgende bepaald:
“Een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de Staten ingevolge het recht van die Staat of die staatsburger is van de Verenigde Staten en die geen inwoner is van de andere Staat ingevolge het recht van die andere Staat, zal voor de toepassing van dit lid alleen worden behandeld als inwoner van de Staat waarvan hij inwoner of staatsburger is indien i (…) of ii hij inwoner van die Staat is en niet van een derde Staat, wanneer het een derde Staat betreft waarmee de eerstgenoemde Staat een algemene Overeenkomst betreffende inkomstenbelasting heeft, op grond van de bepalingen van die Overeenkomst."
2.6.2.Ter zake van deze bepaling is in Nederland bij de parlementaire behandeling opgemerkt:
“Een vergelijkbare situatie als bij naar Amerikaans recht opgerichte rechtspersonen doet zich voor bij Amerikaanse staatsburgers. Ook zij worden, ongeacht hun feitelijke woonplaats, op grond van de Amerikaanse fiscale wetgeving geacht hun fiscale woonplaats in de Verenigde Staten te hebben en voor hun wereldinkomen in de Amerikaanse belastingheffing betrokken. Dit betekent dat bij toepassing van de gebruikelijke, in het eerste lid van artikel 4 van het Nederlandse standaardverdrag neergelegde woonplaatsbepaling vorengenoemde natuurlijke personen altijd een beroep zouden kunnen doen op de verdragsvoordelen van het nieuwe verdrag, ook indien zij in feite noch in Nederland, noch in de Verenigde Staten woonachtig zijn. Voor die gevallen zou naar Nederlandse opvatting de reikwijdte van het nieuwe verdrag te ruim zijn. Daarom is op verzoek van Nederland aan het slot van het eerste lid van dit artikel vastgelegd dat een natuurlijke persoon die op grond van de Amerikaanse fiscale wetgeving is aan te merken als inwoner van de Verenigde Staten, maar die tegelijkertijd, op grond van de fiscale wetgeving van een derde staat, is aan te merken als een inwoner van die derde staat, voor de toepassing van het nieuwe verdrag niet zonder meer wordt aangemerkt als inwoner van de Verenigde Staten. Zo'n natuurlijke persoon wordt voor de toepassing van het nieuwe verdrag alleen als inwoner van de Verenigde Staten aangemerkt, indien hij op grond van het tussen de Verenigde Staten en die derde staat van toepassing zijnde belastingverdrag, dan wel - bij het ontbreken daarvan - bij een toepassing van de eerste twee bepalingen van de conflictregel voor natuurlijke personen uit het nieuwe verdrag, als inwoner van de Verenigde Staten is aan te merken. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor natuurlijke personen in het bezit van een immigratievergunning voor de Verenigde Staten.” (MvT, Kamerstukken II 1992/93, 23?220, nr. 3, blz. 18.)
2.6.3.In de V.S. is bij de parlementaire behandeling over deze bepaling opgemerkt:
“An individual's contacts with a third country may negate that person's treatment as a U.S. or Dutch resident under the proposed treaty, notwithstanding that the individual is a U.S. resident or citizen under internal U.S. law, or a Dutch resident under internal Dutch law. If the third country has a comprehensive income tax treaty with the country (either the United States or the Netherlands) under whose law the individual is a resident or citizen, then the individual would not be a resident of the United States or the Netherlands, as the case may be, for U.S.-Dutch treaty purposes, unless the individual would be treated as a resident of that country, and not the third country, under the third country's treaty. If the third country has no such treaty, then the individual would not be a resident of the United States or the Netherlands, as the case may be, for U.S.-Dutch treaty purposes, unless the individual would be treated as a resident of that country, and not the third country, under the 'tie-breaker' rules discussed below, set forth in the proposed treaty, that on the person's permanent home, center of vital interest, or habitual abode. Consistent with most U.S. income tax treaties, therefore, citizenship alone does not establish residence. As a result, U.S. citizens residing overseas are not necessarily entitled to the benefits of the proposed treaty as U.S. residents.”
(Senate: Joint Committee on Taxation, Explanation of Proposed Income Tax Treaty (and Proposed Protocol) Between the United States and the Kingdom of the Netherlands (ICS-/-15-93), October 26, 1993.)
2.6.4.Artikel 4 van het belastingverdrag tussen Canada en de V.S. luidt voorzover van belang:
“Residence
1. For the purposes of this Convention, the term "resident" of a Contracting State means any person that, under the laws of that State, is liable to tax therein by reason of that person's domicile, residence, citizenship, place of management, place of incorporation or any other criterion of a similar nature, but in the case of an estate or trust, only to the extent that income derived by the estate or trust is liable to tax in that State, either in its hands or in the hands of its beneficiaries. (…)
2. Where by reason of the provisions of paragraph 1 an individual is a resident of both Contracting States, then his status shall be determined as follows:
(a) he shall be deemed to be a resident of the Contracting State in which he has a permanent home available to him; if he has a permanent home available to him in both States or in neither State, he shall be deemed to be a resident of the Contracting State with which his personal and economic relations are closer (centre of vital interests);
(b) if the Contracting State in which he has his centre of vital interests cannot be determined, he shall be deemed to be a resident of the Contracting State in which he has an habitual abode;
(c) if he has an habitual abode in both States or in neither State, he shall be deemed to be a resident of the Contracting State of which he is a citizen; and
(d) if he is a citizen of both States or of neither of them, the competent authorities of the Contracting States shall settle the question by mutual agreement.”
2.7.De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende door zijn staatsburgerschap voor de toepassing van het belastingverdrag Nederland-V.S. in beginsel kwalificeert als inwoner van de V.S. Dit kan belanghebbende echter niet baten. Vast staat immers dat belanghebbende feitelijk in Canada en niet in de V.S. woont. Tevens staat vast dat belanghebbende in 2007 geen inwoner van Nederland was. Gelet hierop is dan relevant of belanghebbende op grond van de bepalingen in het belastingverdrag tussen Canada en de V.S. wordt aangemerkt als inwoner van Canada of van de V.S.. Nu belanghebbende feitelijk in Canada woont en niet in de V.S. acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende op grond van artikel 4 van het belastingverdrag tussen Canada en de V.S. als inwoner van Canada wordt aangemerkt. Dit brengt dan met zich mee dat belanghebbende ingevolge de onder 2.6.1 genoemde bepaling voor de toepassing van het verdrag tussen Nederland en de V.S. niet als inwoner van Nederland of de V.S. wordt beschouwd. Belanghebbende kan derhalve geen aanspraak maken op toepassing van dat verdrag. Als inwoner van Canada heeft hij recht op toepassing van het verdrag tussen Canada en Nederland. De inspecteur heeft bij het bepalen van de verschuldigde inkomstenbelasting dan ook terecht rekening gehouden met de toepassing van dit belastingverdrag.
2.8.Nu voor de toepassing van dat belastingverdrag niet relevant is of er al dan niet sprake is van een overheidspensioen behoeft de tweede in geschil zijnde vraag geen beantwoording.
2.9.Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en drs. J.M.C. Hendriks, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 23 juni 2011
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.