Home

Rechtbank Breda, 15-04-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:1649 BR3897, 10/3999

Rechtbank Breda, 15-04-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:1649 BR3897, 10/3999

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
15 april 2011
Datum publicatie
2 augustus 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BR3897
Zaaknummer
10/3999

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/3999

Uitspraakdatum: 15 april 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Moerdijk,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 3 augustus 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelasting 2010.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2011 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan WOZ-consultants te Heteren, tot bijstand vergezeld van [taxateur] (taxateur), alsmede namens verweerder, [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de vastgestelde waarde tot € 361.000;

- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelasting 2010 dienovereenkomstig;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.237;

- gelast verweerder het griffierecht ad € 41 aan belanghebbende te vergoeden.

2.Gronden

2.1.Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2009, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2010 tot 1 januari 2011 op € 491.000. Bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 3 augustus 2010 heeft verweerder de waarde verminderd tot € 412.000 en de aanslag onroerende-zaakbelasting 2010 dienovereenkomstig verminderd. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven aanleiding te zien de waarde te verminderen tot de door belanghebbende voorgestane waarde van € 361.000. Gelet hierop heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de waarde verminderd tot € 361.000.

3.Proceskostenveroordeling

3.1. Nu het beroep gegrond is verklaard, vindt de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kostenvergoeding wegens beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand wordt vastgesteld door aan de verrichte proceshandeling punten toe te kennen overeenkomstig de bijlage opgenomen in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactoren. De waarde van 1 punt is voor beroep in belastingzaken € 437. De wegingsfactor van een zeer lichte zaak is 0,25 en van een gemiddelde zaak 1.

3.2.Naar het oordeel van de rechtbank heeft als uitgangspunt te gelden dat de zwaarte van een zaak in beginsel als ‘gemiddeld’ moet worden aangemerkt, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. Een lichter gewicht dient te worden gemotiveerd door verweerder. De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor 0,25 in beginsel is voorbehouden voor zaken, waarbij geen beoordeling van het materiële geschil plaatsvindt. In het onderhavige geval betreft het een procedure waarbij belanghebbende de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde bestrijdt en daarmee materieel het geschil is beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat het, mede gezien in het licht van de stukken van het geding, hier een gemiddelde zaak betreft, waarvoor een wegingsfactor gehanteerd dient te worden van 1. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daarvan afgeweken dient te worden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om af te wijken van voormeld uitgangspunt.

3.3.De rechtbank stelt derhalve de vergoeding van kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken op grond van het Besluit en de daarbij behorende bijlage vast op € 874 (1 punt voor het voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

3.4.Voorts heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van de in beroep gemaakte taxatiekosten. [taxateur], taxateur verbonden aan [kantoornaam taxateur], heeft in opdracht van belanghebbende een taxatierapport opgesteld. Verweerder heeft aangegeven dat de ter zitting overgelegde factuur van de gemachtigde aan belanghebbende in verband met onder meer de taxatiekosten bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken. Blijkens deze factuur bedragen de totale kosten van het taxatierapport € 485,90 (6 uren maal € 80 per uur ex BTW en € 5,90 kadastrale kosten). Naar het oordeel van de rechtbank komen de kosten voor het opstellen van een taxatierapport op grond van artikel 1, onderdeel b van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van de kosten voor een deskundige dient te worden vastgesteld op het bedrag dat redelijkerwijs aan kosten verschuldigd is. Verweerder stelt, onder verwijzing naar jurisprudentie, dat de vergoeding dient te worden berekend op basis van 2,5 gewerkte uren en het uurtarief vastgesteld te worden op € 50. De rechtbank acht verweerder geslaagd in het bewijs dat een vergoeding ter zake van de kosten van een woningtaxateur van € 50 per uur redelijk is. Onder verwijzing naar artikel 6 van het Besluit tarieven strafzaken 2003 overweegt de rechtbank dat, taxatiewerkzaamheden geen werkzaamheden van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, zodat kan worden volstaan met een lager uurtarief dan het, in dat artikel genoemde, maximumtarief van € 81,23. Met betrekking tot het aantal in rekening gebrachte uren ter zake van de taxatie acht de rechtbank het, gelet op de inhoud en omvang van het door [kantoornaam taxateur] opgestelde taxatierapport alsmede de toelichting daarvan ter zitting, redelijk en aannemelijk dat een dergelijk aantal uren gemoeid is geweest met het taxeren van de onroerende zaak en het opstellen van het taxatierapport. Ook de kadastrale kosten acht de rechtbank niet onredelijk. Ter zake wordt vergoed een bedrag van € 362,90 (6 uren maal € 50, vermeerderd met BTW en de kadastrale kosten).

3.5.Gelet op het vorenoverwogene veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van 874 + € 362,90 = € 1.237 (afgerond).

Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, rechter, en door deze en mr. M.P.J. Tillie, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 28 april 2011

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.