Rechtbank Breda, 15-04-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:1657 BR3900, 10/5007
Rechtbank Breda, 15-04-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:1657 BR3900, 10/5007
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 15 april 2011
- Datum publicatie
- 2 augustus 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2011:BR3900
- Zaaknummer
- 10/5007
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/5007
Uitspraakdatum: 15 april 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Moerdijk,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 26 oktober 2010 met betrekking tot het verzoek van belanghebbende om een proceskostenvergoeding van de bezwaarfase in de zin van artikel 7:15 van de Awb, aangaande het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) en de met die beschikking in één geschrift bekend gemaakte aanslag onroerende-zaakbelasting 2010.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2011 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan WOZ-specialisten te Zevenbergen, alsmede namens verweerder, [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 645;
- gelast dat verweerder aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
2.Gronden
2.1. Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2009, vastgesteld voor het tijdvak
1 januari 2010 tot 1 januari 2011 op € 193.000. Bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 26 oktober 2010 heeft verweerder de waarde verminderd tot € 167.000, de aanslag onroerende-zaakbelasting 2010 overeenkomstig verminderd en een proceskosten-vergoeding van de bezwaarfase toegekend van € 203,25. De proceskostenvergoeding in de uitspraak op bezwaar bestaat uit de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (€ 54,50, te weten 1 punt, wegingsfactor 0,25) en de kosten van het namens belanghebbende opgesteld taxatierapport (€ 148,75, te weten 2,5 uren maal € 50 per uur, vermeerderd met BTW).
2.2. In geschil is de hoogte van de voor de bezwaarfase toe te kennen proceskosten-vergoeding. Verweerder handhaaft in beroep de in de uitspraak op bezwaar toegekende proceskostenvergoeding, te weten een wegingsfactor van 0,25 voor de verleende rechtsbijstand en een uurtarief van de taxateur van € 50. Voorts is verweerder van mening dat een tijdsbesteding van 2,5 uren voor het opstellen van het taxatierapport dient te worden gehanteerd. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een wegingsfactor 1 dient te worden toegepast en ten aanzien van het taxatierapport een bedrag van € 327,25 (3,5 uren maal € 78,50 per uur, vermeerderd met BTW).
2.3. Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb bepaalt dat, voor zover het besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken op verzoek dienen te worden vergoed. Het bedrag van de kostenvergoeding wegens beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand wordt vastgesteld door aan de verrichte proceshandeling punten toe te kennen overeenkomstig de bijlage opgenomen in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactoren. De waarde van 1 punt is voor bezwaar in belastingzaken € 218. De wegingsfactor van een zeer lichte zaak is 0,25 en die van een gemiddelde zaak 1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft als uitgangspunt te gelden dat de zwaarte van een zaak in beginsel als ‘gemiddeld’ moet worden aangemerkt, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. Een lichter gewicht dient te worden gemotiveerd door verweerder. De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor 0,25 in beginsel is voorbehouden voor zaken, waarbij geen beoordeling van het materiële geschil plaatsvindt. In het onderhavige geval betreft het een procedure waarbij belanghebbende de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde bestrijdt en daarmee materieel het geschil is beoordeeld. Mede gezien in het licht van de stukken van het geding betreft het een gemiddelde zaak betreft, waarvoor een wegingsfactor gehanteerd dient te worden van 1. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daarvan afgeweken dient te worden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om af te wijken van voormeld uitgangspunt. Naar het oordeel van de rechtbank dient de proceskostenvergoeding van de bezwaarfase voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand derhalve te worden vastgesteld op € 218 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 218 en een wegingsfactor 1).
2.4. In het kader van de bezwaarprocedure heeft [taxateur], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde], namens belanghebbende een taxatierapport opgesteld. Verweerder stelt, onder verwijzing naar jurisprudentie, dat de vergoeding dient te worden berekend op basis van 2,5 gewerkte uren en het uurtarief vastgesteld te worden op € 50. De rechtbank overweegt dat de vergoeding van de kosten voor een deskundige dient te worden vastgesteld op het bedrag dat redelijkerwijs aan kosten verschuldigd is. Met betrekking tot het aantal in rekening gebrachte uren ter zake van de taxatie, te weten 3,5 uren, acht de rechtbank het, gelet op de inhoud en omvang van het ingebrachte taxatierapport, redelijk en aannemelijk dat een dergelijk aantal uren gemoeid is geweest met het taxeren van de onroerende zaak en het opstellen van het taxatierapport. Voor wat betreft het gehanteerde uurtarief acht de rechtbank verweerder geslaagd in het bewijs dat een vergoeding ter zake van de kosten van een woningtaxateur van € 50 per uur redelijk is. Onder verwijzing naar artikel 6 van het Besluit tarieven strafzaken 2003 overweegt de rechtbank dat taxatiewerkzaamheden geen werkzaamheden van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, zodat kan worden volstaan met een lager uurtarief dan het, in dat artikel genoemde, maximumtarief van € 81,23. Ter zake wordt dan ook vergoed € 208,25 (3,5 maal € 50, vermeerderd met BTW).
2.5. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.3 en 2.4 is het beroep gegrond en stelt de rechtbank de te vergoeden kosten van de bezwaarfase vast op € 218 + € 208,25 = € 426,25.
2.6. Nu het beroep gegrond is, vindt de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Naar het oordeel van de rechtbank bedragen de kosten op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 218,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 0,25).
2.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bedragen de door verweerder te vergoeden proceskosten € 426,25 + € 218,50 is € 645 (afgerond).
Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, rechter, en door deze en mr. M.P.J. Tillie, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 28 april 2011
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.