Home

Rechtbank Breda, 06-07-2011, BR5365, 09/1465

Rechtbank Breda, 06-07-2011, BR5365, 09/1465

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
6 juli 2011
Datum publicatie
18 augustus 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BR5365
Formele relaties
Zaaknummer
09/1465

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting, keuzemogelijkheid binnenlandse belastingplicht

Belanghebbende heeft de Duitse nationaliteit. Hij woonde tot eind maart 2005 in een eigen woning in Duitsland en verdiende zijn inkomen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 maart 2005 nagenoeg geheel in Nederland. Belanghebbende is na beëindiging van zijn werk in Nederland verhuisd naar de VS en daar gaan werken.

Belanghebbende heeft de in jaren 2003 tot en met 2005 geopteerd voor binnenlandse belastingplicht als bedoeld in artikel 2.5 Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet). Daarbij werd de hypotheekrente ter zake van de Duitse woning op het inkomen in mindering gebracht. Vraag is in hoeverre het Amerikaanse inkomen meegeteld kan worden als wereldinkomen in 2005.

De rechtbank oordeelt als volgt:

de keuzemogelijkheid van artikel 2.5 geldt steeds voor het hele kalenderjaar, ook al bestaat er slechts een deel van het jaar belastingplicht;

bij de keuze voor binnenlandse belastingplicht in 2005 dient, ter berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, de hypotheekrente voor de woning in Duitsland gesaldeerd te worden met de Amerikaanse inkomsten;

De inhaalregeling van artikel 6 Uitvoeringsbesluit Inkomstenbelasting 2001 is in strijd met het Europese recht, alleen al vanwege het feit dat aldaar voor de toepassing van de aftrek elders belast de overall-methode wordt toegepast en voor vergelijkbare inwoners van Nederland de per-country methode geldt. Dat betekent dat een buitenlander ongunstiger behandeld wordt dan een vergelijkbare inwoner van Nederland. Gevolg van het buiten toepassing laten van de inhaalregeling is dat de in 2003 en 2004 verleende hyptheekrenteaftrek niet gesaldeerd wordt met het Amerikaanse inkomen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/1465

Uitspraakdatum: 6 juli 2011

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Duitsland), belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Limburg/kantoor Buitenland, gevestigd te Heerlen, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.De inspecteur heeft met dagtekening 24 december 2008 aan belanghebbende over het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting/premieheffing opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 608.623 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 25. De inspecteur heeft daarbij aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend van

€ 129.879. Bij de uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.

1.2.Belanghebbende heeft bij brief van 6 april 2009, ontvangen bij de rechtbank op

7 april 2007, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3.Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.4.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] ([belastingadviesbureau] te Amsterdam) en, namens de inspecteur, [gemachtigde].

1.5.Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De rechtbank rekent de pleitnota tot de stukken van het geding. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt dat bij deze uitspraak is gevoegd.

1.6.De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

2.1.Belanghebbende heeft de Duitse nationaliteit. Hij heeft van 1 december 2001 tot

31 maart 2005 gewerkt als Hoofd afdeling [afdeling] bij het Academisch Ziekenhuis [X] (AZ[X]). Belanghebbende bezat tot [datum] 2005 een eigen woning gelegen te [woonplaats]. De woning is op [datum] 2005 verkocht en geleverd. Belanghebbende is na beëindiging van zijn werk in Nederland verhuisd naar de Verenigde Staten van Amerika (VS) en daar gaan werken.

2.2.De inkomsten die belanghebbende genoot voor zijn werkzaamheden in het AZ[X] waren op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland ter belastingheffing toegewezen aan Nederland. Belanghebbende verdiende zijn inkomen in de periode van

1 januari 2003 tot en met 31 maart 2005 nagenoeg geheel in Nederland. Belanghebbende heeft de in jaren 2003 tot en met 2005 geopteerd voor binnenlandse belastingplicht als bedoeld in artikel 2.5 Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet). Hij heeft in die jaren de volgende inkomsten uit werk en woning genoten:

2003 2004 2005

Binnenlands inkomen werk en woning € 173.599 € 187.436 € 261.642

Buitenlands inkomen

Werk in VS vanaf 1 april 2005 375.793

Werk in Duitsland in 2003 -5.137

Hypotheekrente eigen woning -41.485 -41.485 -28.812

Overige aftrekposten

Premies voor inkomensvoorzieningen -2.719 -1.575

Persoonsgebonden aftrek -2.527 -6.719 _________

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 121.731 € 137.657 € 608.623

2.3.De inspecteur heeft de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting over het jaar 2005 berekend op 264.011/608.623 maal de over het totale inkomen uit werk en woning verschuldigde belasting. Die breuk is als volgt berekend:

Amerikaans inkomen € 375.793

Inhaalregeling negatieve

inkomsten alle jaren:

aftrekpost eigen woning Duitsland 2003 -41.485

2004 -41.485

2005 -28.812

Teller € 264.011

Noemer (wereldinkomen) € 608.623

3.Geschil

3.1.In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1.Is het Amerikaanse inkomen terecht meegeteld als wereldinkomen in 2005? Belanghebbende bepleit dat het Amerikaanse inkomen niet meetelt omdat de keuze voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen eindigt op het moment van verkoop van de woning in [woonplaats] of op het moment dat belanghebbende geen Nederlandse inkomsten meer geniet. Volgens de inspecteur geldt de keuze voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen altijd voor een heel kalenderjaar.

2.Indien de keuze voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen geldt voor het gehele jaar: is bij de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting terecht de inhaalregeling toegepast, nu het positieve buitenlandse inkomen uit Amerika komt en het in te halen negatieve inkomen uit Duitsland? Belanghebbende bepleit dat hierbij de “per country”methode moet worden toegepast, net zoals geldt voor binnenlands belastingplichtigen. De inspecteur acht toepassing van de “overall”methode gerechtvaardigd.

3.Indien belanghebbende alsnog afziet van de keuze voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen in 2005, heeft hij dan recht op aftrek van de negatieve inkomsten uit de eigen woning in Duitsland? Belanghebbende meent van wel. De inspecteur stelt dat alleen door de keuze voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen recht ontstaat op aftrek voor negatieve inkomsten uit een eigen woning buiten Nederland.

3.2.De volgende punten zijn tussen partijen niet meer in geschil:

-omdat belanghebbende slechts een gedeelte van het jaar premieplichtig is, is het bedrag aan premieheffing in de aanslag terecht vastgesteld op € 2.471;

-indien de keuze voor binnenlandse belastingplicht gehandhaafd wordt, heeft belanghebbende recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het inkomen uit sparen en beleggen van € 25;

-voor het bepalen van de (negatieve) inkomsten uit de eigen woning in Duitsland moet niet alleen rekening worden gehouden met de afgetrokken hypotheekrente maar ook met een eigenwoningforfait van € 1.065 (ongeacht of belanghebbende als binnenlands of buitenlands belastingplichtige wordt behandeld);

-belanghebbende heeft in de eerste drie maanden van 2005 € 11.844 hypotheekrente betaald en in totaal in 2005 tot de verkoop van het huis € 28.812;

-indien belanghebbende alsnog afziet van de optie voor binnenlandse belastingplicht, kan niet meer worden nagevorderd over 2004 (claw-back).

3.3.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting alsmede in de van hen afkomstige stukken.

3.4.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 232.830 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 25 met aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor € 25. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Geldt de keuze voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen voor het hele jaar?

4.1.Artikel 2.5 van de Wet geeft de mogelijkheid om te de kiezen (opteren) voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen aan

(1) de binnenlands belastingplichtige die niet het hele jaar in Nederland woont,

(2) de buitenlands belastingplichtige die inwoner is van in het artikel aangeduide Staten, en (3) een niet - belastingplichtige die daardoor kan worden aangemerkt als partner van een binnenlands belastingplichtige.

4.2.In het artikel staat niet of de keuzemogelijkheid van artikel 2.5 steeds geldt voor het hele kalenderjaar. Wel bepaalt lid 3 van het artikel dat, indien de belastingplichtige niet langer kiest voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtige, in het daaraan voorafgaande jaar bepaalde in het verleden genoten aftrekposten worden teruggenomen (claw back).

4.3.In het artikel is over de duur van de keuze voor binnenlandse belastingplicht niets bepaald. Ook de wetsgeschiedenis geeft hierover geen uitsluitsel.

4.4.Het systeem van afdeling 2.2 van de Wet, waarin artikel 2.5 is opgenomen, gaat uit van heffing per kalenderjaar (artikel 2.3) zolang de (binnenlandse of buitenlandse) belastingplicht duurt. Naar het oordeel van de rechtbank maakt artikel 2.5. een inbreuk op deze systematiek in die zin dat in deze bepaling de heffing zich uitstrekt over het gehele kalenderjaar ook al houdt de belastingplicht in de loop van het jaar op.

Die uitleg ligt in elk geval voor de hand voor de binnenlands belastingplichtigen die niet het hele kalenderjaar in Nederland wonen. Artikel 2.5. heeft immers voor die groep belastingplichtigen geen betekenis als de heffing op zou houden op het moment waarop in een kalenderjaar de belastingplicht eindigt. Het is daarnaast evenmin aannemelijk dat de wetgever heeft bedoeld dat binnenlands belastingplichtigen naar willekeur ervoor kunnen kiezen om te opteren voor bepaalde tijdvakken (dagen, weken, maanden) binnen het deel van het kalenderjaar dat zij niet in Nederland wonen. Aldus zou immers manipulatie van de heffing in Nederland mogelijk zijn door de optie te beperken tot bepaalde momenten dat aftrek zou kunnen worden gerealiseerd en belastbare inkomsten op andere momenten buiten de heffing te laten. Nu het voor de hand ligt dat voor binnenlands belastingplichtigen alleen optie per geheel kalenderjaar mogelijk is, zal dat ook dienen te gelden voor de andere categorieën van personen die in artikel 2.5. worden genoemd.

4.5.Het gelijk op de eerste vraag is dus aan de inspecteur. De rechtbank moet dan beoordelen of de inspecteur terecht en op de juiste wijze de negatieve inkomsten uit eigen woning in Duitsland van 2005 heeft verrekend met de positieve inkomsten uit de VS en tevens of de inspecteur terecht en op de juiste wijze de inhaalregeling heeft toegepast voor de in 2003 en 2004 afgetrokken negatieve inkomsten van de eigen woning.

Moet het negatieve Duitse inkomen uit 2003 tot en met 2005 worden verrekend met het Amerikaanse inkomen?

Het standpunt van belanghebbende dat de Duitse negatieve inkomsten niet in mindering mogen komen op de Amerikaanse inkomsten voor de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, leidt (afgezien van de inkomsten uit sparen en beleggen) tot een vermindering van de aanslag als volgt:

Inkomen VS 375.793

Inkomen NL 261.642

Negatief inkomen Duitsland -27.747

Totaal inkomen 609.688

Inkomstenbelasting 300.674

Aftrek tvdb

375.793/609.688*300.674 -185.326

Verschuldigde inkomstenbelasting 115.348

Premie volksverzekeringen 2.471

Totaal 117.819

Heffingskorting -3181

Totaal verschuldigd 114.638

4.7.Belanghebbende verdiende in 2005 in de eerste drie maanden nagenoeg zijn hele inkomen in Nederland, maar in de daaropvolgende periode niet. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) volgt dat een buitenlands belastingplichtige die nagenoeg zijn hele inkomen in Nederland verdient, hetzelfde behandeld moet worden voor wat betreft de persoonlijke aftrekposten als een binnenlands belastingplichtige. Dat zou in het geval van belanghebbende dus hoogstens gelden voor de eerste drie maanden van 2005. Het opteren voor behandeling als binnenlands belastingplichtige kan als zodanig nadelige en voordelige gevolgen hebben voor een buitenlands belastingplichtige. In het geval van belanghebbende is het voordeel dat ook de negatieve inkomsten van de eigen woning in Duitsland die zijn betaald na 1 april 2005 in aftrek kunnen komen, en is het nadelige effect dat de andere inkomsten uit hetzelfde jaar in de grondslag worden begrepen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onrechtmatig dat het opteren voor binnenlandse belastingplicht tot gevolg heeft dat de negatieve inkomsten uit eigen woning in Duitsland over 2005 voor de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting worden verrekend met het positieve Amerikaanse inkomen eveneens uit 2005. Op grond van de door belanghebbende gedane keuze voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen, worden immers ook de inkomsten uit de VS tot zijn wereldinkomen gerekend en op deze inkomsten is het EU-verdrag niet van toepassing.

4.8.Anders ligt het naar het oordeel van de rechtbank voor de toepassing van de inhaalregeling voor de negatieve Duitse inkomsten uit 2003 en 2004. De rechtbank laat hierbij in het midden of de inhaalregeling, los van de wijze waarop deze is vormgegeven, in strijd is met het EU-recht. In ieder geval is de wijze waarop de inspecteur deze regeling heeft toegepast naar het oordeel van de rechtbank onjuist. De door de inspecteur toegepaste inhaalregeling is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 6 Uitvoeringsbesluit Inkomstenbelasting 2001 (UBesluit). Op grond van deze bepaling dient bij toepassing van de inhaalregeling de “overall-methode” te worden gehanteerd, hetgeen inhoudt dat positief inkomen uit het ene land gesaldeerd moet worden met negatief inkomen uit datzelfde land én uit andere landen. De inhaalregeling heeft echter in dit geval betrekking op aftrekposten uit jaren waarin belanghebbende (nagenoeg) zijn hele inkomen in Nederland verdiende. Vaststaat dat voor binnenlands belastingplichtigen in een identieke situatie als die van belanghebbende de inhaalregeling geen effect zou hebben door toepassing van de per country methode. Belanghebbende wordt door toepassing van de overall methode in 2005 zwaarder belast dan een binnenlands belastingplichtige voor negatieve inkomsten die stammen uit de tijd dat hij zijn inkomen (nagenoeg) geheel in Nederland verdiende. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in strijd met de uitgangspunten van het arrest Schumacker. Dat klemt temeer als ervan wordt uitgegaan dat, zoals de rechtbank hierna zal oordelen, belanghebbende in de jaren 2003 en 2004 sowieso recht had op aftrek van de negatieve inkomsten uit de woning in Duitsland.

4.9.Het gelijk met betrekking tot de tweede vraag is derhalve voor wat betreft de saldering van het inkomen in 2005 aan de inspecteur, en voor wat betreft de toepassing van de inhaalregeling op het negatieve inkomen uit 2003 en 2004 aan belanghebbende. Voor de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet de teller dan worden gesteld op € 348.046 (het positieve inkomen uit de VS ad € 375.793 min het negatieve inkomen uit de eigen woning in Duitsland ad € 27.747). De rechtbank berekent de verschuldigde inkomstenbelasting/premieheffing dan als volgt:

Inkomen VS 375.793

Inkomen NL 261.642

Negatief inkomen Duitsland -27.747

Totaal inkomen 609.688

Inkomstenbelasting 300.674

Aftrek tvdb

348.046/609.688*300.673 171.642

Verschuldigde inkomstenbelasting 129.032

Premie volksverzekeringen 2.471

Totaal 131.503

Heffingskorting -3181

Verschuldigd 128.322

Afzien van keuze voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen

4.10.Voor het geval dat bij handhaving van de keuze voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichten het gelijk is aan de inspecteur - en zoals de rechtbank heeft geoordeeld is dat gedeeltelijk het geval - heeft belanghebbende gesteld dat hij wil afzien van die keuze. De inspecteur stelt dat belanghebbende in dat geval geen recht heeft op aftrek van de hypotheekrente die hij heeft betaald voor zijn woning in Duitsland gedurende de tijd dat hij werkzaam was in Nederland. De rechtbank gaat er van uit dat belanghebbende beoogt de voordeligste keuze te maken, nu ter zitting is komen vast te staan dat navordering over de in het verleden afgetrokken negatieve inkomsten uit de woning in Duitsland niet meer mogelijk is.

4.11.Bij niet opteren voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtige maar wel verlenen van aftrek voor de negatieve inkomsten van de eigen woning in Duitsland, blijft die aftrek beperkt tot het bedrag dat betrekking heeft op de eerste drie maanden van 2005 omdat dat de periode was waarin belanghebbende in Nederland werkte. De rechtbank berekent de verschuldigde inkomstenbelasting/premieheffing als volgt:

Inkomen NL 261.642

Negatief inkomen Duitsland -10.779

Totaal inkomen 250.863

Verschuldigde inkomstenbelasting 114.084

Premie volksverzekeringen 2.471

Totaal 116.555

Heffingskorting -3.181

Verschuldigd 113.374

Het afzien van de keuze voor binnenlandse belastingplicht met aftrek voor de negatieve Duitse inkomsten uit de eerste drie maanden, is gezien de eerdere oordelen van de rechtbank dan voordeliger dan handhaving van die keuze.

4.12.Vaststaat dat belanghebbende in de periode dat hij in Nederland werkte, nagenoeg zijn gehele inkomen vanuit Nederland verwierf. Op grond van het arrest Schumacker is het Nederland dan niet toegestaan belanghebbende, nu hij inwoner is van Duitsland, voor de heffing van directe belastingen zwaarder te belasten dan een inwoner van Nederland die in dezelfde omstandigheden verkeerde.

4.13.In het arrest Renneberg (HvJ 16 oktober 2008, nr. C-527/06, BNB 2009/50) heeft het HvJ overwogen:

“- 63. In punt 34 van het arrest Lakebrink en Peters-Lakebrink heeft het Hof gepreciseerd dat de in het arrest Schumacker geformuleerde rechtspraak zich uitstrekt tot alle belastingvoordelen die verband houden met de fiscale draagkracht van een niet-ingezetene die in de woonstaat noch in de werkstaat worden verleend.”

4.14.De Hoge Raad heeft in zijn eindarrest in deze zaak (Hoge Raad, 26 juni 2009, nr. 39 258 bis, gepubliceerd in BNB 2009/274c) overwogen:

(…) Immers, hoewel het belastbare inkomen van belanghebbende, behoudens de negatieve inkomsten uit de eigen woning in België, nagenoeg geheel bestaat uit in Nederland verworven arbeidsinkomsten, leidt de Nederlandse wettelijke regeling ertoe dat bij de berekening van zijn belastbare inkomen geen rekening kan worden gehouden met de negatieve inkomsten uit die woning, terwijl dat wel mogelijk is bij ingezetenen van Nederland die overigens in vergelijkbare omstandigheden verkeren. Een rechtvaardiging voor dit onderscheid is met name ook niet gelegen in de bepalingen van het Belastingverdrag Nederland-België van 19 oktober 1970, zo volgt uit de overwegingen 49 tot en met 58 van het onder 1 vermelde arrest van het Hof van Justitie.

-2.4.2. Om te bereiken dat geen inbreuk wordt gemaakt op het vrije verkeer van werknemers, moet bij de berekening van belanghebbendes belastbare inkomen over de jaren 1996 en 1997 rekening worden gehouden met de negatieve inkomsten uit zijn eigen woning in België op dezelfde wijze als waarop dat gebeurt bij ingezetenen. Nu belanghebbendes eigen woning in België hem anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat, dient daarbij met het oog op een zo zuiver mogelijke vergelijking te worden uitgegaan van het huurwaardeforfait dat geldt voor een ingezetene wiens eigen woning hem op dezelfde wijze ter beschikking staat. Dat zal dan een eigen woning in Nederland zijn, en geen tweede woning in België.

4.15.De rechtbank acht de stelling van de inspecteur dat het arrest Renneberg geen betekenis meer heeft na 2001 onjuist. De hiervoor geciteerde overwegingen van de Hoge Raad gelden evenzeer in de situatie na 2001. Voor belanghebbende is de te betalen hypotheekrente voor de eigen (hoofd) woning een draagkrachtverminderende factor en belanghebbende mag daarvoor niet slechter behandeld worden dan een onderdaan van Nederland met zijn hoofdwoning in Nederland.

4.16.In het arrest Gielen (HvJ 18-3-2010, nr. C-440/08, BNB 2010/179) heeft het HvJ overwogen dat de mogelijkheid om te kiezen voor binnenlandse belastingplicht, niet de discriminerende gevolgen van de belastingwetgeving kan wegnemen. Het recht van belanghebbende op aftrek van hypotheekrente gedurende de tijd dat hij in Nederland werkte, vloeit naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks voort uit het Europese recht. Het gegeven dat de Wet die aftrek niet toestaat voor buitenlands belastingplichtigen in de situatie van belanghebbende, leidt tot indirecte discriminatie op grond van nationaliteit in de zin van artikel 49 van het EG-verdrag. Gezien het arrest Gielen laat de invoering van artikel 2.5 van de Wet onverlet dat die discriminatie onaanvaardbaar is.

4.17.Al het vorenoverwogene leidt dan tot de conclusie dat belanghebbende wordt geacht te hebben afgezien van zijn keuze voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtige en dat het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden verminderd tot € 250.863. Nu belanghebbende buitenlands belastingplichtige is, is het belastbaar inkomen uit sparen en belegen nihil.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank ziet geen reden voor afwijking van de normering in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).). De inspecteur heeft een pleitbaar standpunt ingenomen en er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden die een integrale proceskostenveroordeling rechtvaardigen. De vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt vastgesteld op € 1.207,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5). De wegingsfactor is 1,5 (zwaar) omdat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een complexe zaak met europeesrechtelijke aspecten die van invloed zijn op de (rechtmatigheid van de) Nederlandse regelgeving.

6.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-vermindert de aanslag voor wat betreft de inkomstenbelasting tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 250.863 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil, met handhaving van de aanslag premieheffing en de overige elementen van de aanslag;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 1.207,50;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en mr. M.L. Weerkamp, rechters, en door de voorzitter en mr. M.J.M. Mies, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 14 juli 2011.

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.