Home

Rechtbank Breda, 09-09-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:3887 BU1818, 10/4425

Rechtbank Breda, 09-09-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:3887 BU1818, 10/4425

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
9 september 2011
Datum publicatie
26 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BU1818
Zaaknummer
10/4425

Inhoudsindicatie

Belanghebbende dient beroep in tegen het niet tijdig doen van uitspraak en vervolgens dient hij wederom beroep in tegen de inmiddels gedane uitspraak. Na vermindering door de inspecteur trekt belanghebbende de beroepen in en verzoekt om toekenning van een proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst het verzoek toe en merkt daarbij het tweede beroepschrift niet aan als een apart beroep maar als een aanvulling op het eerste beroep.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/4425

Uitspraakdatum: 9 september 2011

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], Spanje,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,

inspecteur.

Betreft

Het verzoek van belanghebbende op grond van artikel 8:75a van de Awb om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende tegen de over het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met aanslagnummer [nummer]H76.

1.Ontstaan en loop van het geding.

1.1Bij brief van 8 oktober 2010, ingekomen bij de rechtbank op 11 oktober 2010, heeft de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door de inspecteur op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2007.

1.2De inspecteur heeft bij zijn verweerschrift van 18 november 2011 als bijlage de uitspraak op bezwaar met dagtekening 11 november 2010 ingediend.

1.3Bij brief van 25 november 2010 heeft de gemachtigde van belanghebbende een conclusie van repliek ingediend.

1.4Tegen de uitspraak op bezwaar heeft de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 13 december 2010 een afzonderlijk beroepschrift ingediend. De rechtbank heeft dit beroepschrift gevoegd in onderhavige procedure en het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar voortgezet als zijnde mede gericht tegen de uitspraak op bezwaar.

1.5Bij brief van 11 januari 2011 heeft de inspecteur een conclusie van dupliek ingediend. Daarbij heeft de inspecteur de verminderingsbeschikking overgelegd met dagtekening 11 december 2010.

1.6Bij brief van 14 april 2011 heeft de gemachtigde van belanghebbende het beroep bij de rechtbank ingetrokken. Tevens heeft de gemachtigde van belanghebbende in deze brief verzocht de inspecteur te veroordelen in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het bezwaarschrift, de twee beroepschriften en de conclusie van repliek.

1.7De inspecteur heeft bij brief van 22 april 2011 gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om te reageren op het verzoek van belanghebbende. Bij brief van 10 mei 2011 heeft de gemachtigde van belanghebbende een nadere reactie ingediend, waarop de inspecteur bij brief van 16 mei 2011 heeft gereageerd.

2.Motivering

2.1Gelet op het bepaalde in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, acht de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling – in de bewoordingen van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb – kennelijk gegrond. Het onderzoek wordt daarom gesloten. Er bestaat aanleiding het verzoek toe te wijzen om de navolgende redenen.

2.2De rechtbank overweegt dat aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb is voldaan, nu verweerder alsnog aan belanghebbende tegemoet is gekomen en belanghebbende tegelijk met de intrekking van het beroep om een proceskostenvergoeding heeft verzocht.

2.3Belanghebbende heeft verzocht om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten, bestaande uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het bezwaarschrift, de twee beroepschriften en de conclusie van repliek.

2.4De inspecteur heeft bij brief van 22 april 2011 aangegeven dat belanghebbende naar

zijn mening recht heeft op de volgende kostenvergoedingen:

“1. voor de kosten van het bezwaar € 161

2. voor de kosten van het beroep

a. beroepschrift 1,0 punt

b. conclusie van repliek 0,5 punt

c. nadere schriftelijke reactie 0,5 punt

2 punten x € 437 = € 874

Totaal: € 1.035.”

2.5De gemachtigde van belanghebbende heeft in zijn brief van 10 mei 2011

aangegeven dat de inspecteur in zijn berekening van één beroepschrift uitgaat, terwijl twee beroepschriften zijn ingediend.

2.6De inspecteur heeft bij brief van 16 mei 2011 aangegeven bij zijn standpunt te

blijven zoals weergegeven in de brief van 22 april 2011.

2.7De rechtbank stelt vast dat het geschil in de vergoeding van de proceskosten ziet op

de benaming en waardering die gegeven wordt aan de twee geschriften in beroep naast de conclusie van repliek. De gemachtigde van belanghebbende noemt het twee beroepschriften. De inspecteur benoemt deze stukken als een beroepschrift en een nadere schriftelijke reactie.

2.8 De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift

met dagtekening 8 oktober 2010 heeft ingediend tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar door de inspecteur en een (aanvullend) beroepschrift met dagtekening 13 december 2010 tegen de uitspraak op bezwaar. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb, heeft het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak, mede betrekking op de alsnog gedane uitspraak. Het tegen die uitspraak ingediende beroepschrift dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook te worden beschouwd als een aanvulling van de gronden van het reeds ingestelde beroep. De inspecteur is bereid om voor het ingestelde beroep en de genoemde aanvulling een vergoeding toe te kennen van 1,5 maal € 437. De rechtbank acht deze vergoeding in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank zal derhalve de inspecteur veroordelen in de proceskosten voor een totaalbedrag van € 1.035.

2.9De rechtbank overweegt ten overvloede dat de inspecteur ingevolge artikel 8:41, vierde lid, van de Awb het griffierecht – ten bedrage van € 41,00 – aan belanghebbende dient te vergoeden, zodat een veroordeling dienaangaande niet nodig is en daarom achterwege blijft.

3.Beslissing

De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.035.

Aldus gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en door deze en M.H.A. de Graaf, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 14 september 2011.

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.