Home

Rechtbank Breda, 13-09-2011, BU2790, 11/2753

Rechtbank Breda, 13-09-2011, BU2790, 11/2753

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
13 september 2011
Datum publicatie
31 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BU2790
Zaaknummer
11/2753

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting

De rechtbank acht de enkele stelling dat de parkeerapparatuur een storing had onvoldoende en acht niet aannemelijk dat parkeerbelasting was betaald.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/2753

Uitspraakdatum: 13 september 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg,

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 21 april 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2011 in Middelburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de heffingsambtenaar, [gemachtigden]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Op 8 maart 2011 omstreeks 15.42 uur stond de auto van belanghebbende met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan [parkeerplaats] in Middelburg. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren.

2.2.Tijdens een controle op voormelde datum en voornoemd tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in de auto geen geldig betaalbewijs aanwezig was.

Naar aanleiding hiervan is aan belanghebbende een naheffingsaanslag van € 54 opgelegd, bestaande uit € 2 parkeerbelasting en € 52 kosten van de naheffingsaanslag.

2.3.In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

2.4.De heffingambtenaar houdt vast aan zijn standpunt dat de naheffingaanslag terecht is opgelegd. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat indien een parkeerautomaat weigert of indien er een storing ontstaat in een parkeerautomaat het ingeworpen geld altijd wordt teruggeven. Tevens betwist de heffingsambtenaar dat de parkeerautomaat defect was, omdat er geen (telefonische) melding is binnengekomen van een storing van parkeerapparatuur op 8 maart 2011.

2.5.Belanghebbende heeft in beroep aangevoerd dat hij € 4 in parkeerautomaat nummer 106 heeft geworpen, maar dat hij na herhaalde pogingen geen parkeerkaartje heeft ontvangen en ook het geld niet uit de parkeerautomaat heeft teruggekregen. Een verklaring van [getuige], die bij hem was, is bij de gedingstukken gevoegd. Belanghebbende erkent dat hij op geen enkele wijze melding heeft gemaakt van de storing.

2.6.Gelet op al het voorgaande is de rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Vaststaat dat er geen geldig parkeerbewijs in de auto aanwezig was. De verklaring van belanghebbende en van [getuige] dat wel parkeerbelasting was betaald maar dat geen parkeerkaartje is ontvangen, heeft de rechtbank niet kunnen overtuigen. Belanghebbende heeft daarvan ten tijde van het parkeren helemaal geen melding gemaakt. De enkele verklaring van belanghebbende achteraf is onvoldoende bewijs dat inderdaad parkeerbelasting is betaald. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

2.7.Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat een onzorgvuldige voorbereiding van de uitspraak op bezwaar tot vernietiging van de aanslag moet leiden, baat deze stelling hem niet. Volgens vaste jurisprudentie brengt de loop van de procedure in belastingzaken mee dat schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, daargelaten of daarvan in dit geval sprake zou zijn, alleen tot gevolg heeft dat de rechtbank, zo deze de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigt, verplicht is om zelf de gronden daarvoor in haar uitspraak op te nemen.

2.8.Met betrekking tot het bevoegdheidsvraagstuk overweegt de rechtbank het volgende. Uit het aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar en het plaatsingsbesluit blijkt dat medewerker [gemachtigde] op 24 juni 2003 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg is aangewezen als gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen van de gemeente Middelburg. Deze bevoegdheid houdt tevens in de bevoegdheid om uitspraak op bezwaar te doen. Ondanks het feit dat uit de handtekening onder de bestreden uitspraak de naam van de heffingsambtenaar moeilijk is op te maken, heeft de rechtbank geen reden er aan te twijfelen dat de uitspraak is ondertekend door de heffingsambtenaar, [gemachtigde]. Gelet hierop is de uitspraak naar het oordeel van de rechtbank door een bevoegd persoon gedaan.

2.9.Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.10.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M.J. van Balkom, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 27 september 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch behandelt het hoger beroep namens het gerechtshof te ‘s-Gravenhage.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.