Home

Rechtbank Breda, 15-09-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:BX4390 ECLI:NL:RBBRE:2011:4063 BU5469, 11/2369

Rechtbank Breda, 15-09-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:BX4390 ECLI:NL:RBBRE:2011:4063 BU5469, 11/2369

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
15 september 2011
Datum publicatie
23 november 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BU5469
Zaaknummer
11/2369

Inhoudsindicatie

Dit is er één van drie uitspraken. Belanghebbende is eigenaar van een aantal bosgronden in de gemeente X. Hij stelt stelt dat uit het beschikkingsbiljet niet duidelijk valt op te maken voor welke onroerende zaken hij wordt aangeslagen. De rechtbank overweegt dat op het bewuste beschikkingsbiljet de onroerende zaken worden omschreven als bosgronden. Nu belanghebbende wetenschap heeft van het feit dat hij eigenaar is van verschillende bosgronden in de gemeente X, is de rechtbank van oordeel dat het voor belanghebbende voldoende kenbaar was welke onroerende zaken werden bedoeld op het beschikkingsbiljet, namelijk de bosgronden die hem in eigendom toebehoorden.Wel is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt. Gelet hierop stelt de rechtbank de waarde van de bosgronden in goede justitie vast.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/2369

Uitspraakdatum: 15 september 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [X],

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraken van de heffingsambtenaar van 19 mei 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaken, zoals vermeld op het beschikkingbiljet met nummer [nummer], zijn gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslagen onroerende-zaakbelastingen 2010.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2011 te Bergen op Zoom.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde], tot bijstand vergezeld van [taxateur], taxateur.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de vastgestelde waarden van de onroerende zaken “[adres 1], bosgrond [bosgrond A]” en “[adres 1], [bosgrond B]” tot € 26.280 respectievelijk € 11.685 en vermindert de in geding zijnde aanslagen onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 53,09;

2. Gronden

Vooraf

2.1. De rechtbank heeft de brief van belanghebbende van 13 juni 2011, bij de rechtbank ingekomen op 15 juni 2011, aangemerkt als beroepschrift. De rechtbank overweegt daarbij dat het beroepschrift tijdig, dat wil zeggen binnen de beroepstermijn, is ingekomen. Het beroep is derhalve ontvankelijk.

Beschikking

2.2. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met nummer [nummer] krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) per waardepeildatum 1 januari 2009 (hierna: de waardepeildatum), de volgende waarden vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2010 tot 1 januari 2011:

- [adres 1], bosgrond [bosgrond A], met een WOZ-waarde van € 52.000.

- [adres 1], bosgrond [bosgrond B], met een WOZ-waarde van € 23.000.

2.3. Na een daartegen door belanghebbende ingesteld bezwaar, heeft de heffingsambtenaar de beschikking als volgt toegelicht. De onroerende zaak met de omschrijving “[adres 1], bosgrond [bosgrond A]” bestaat uit de percelen met de kadastrale nummers:

[nummer 1] van 1.610 m2 Locatie: [locatie 1]

[nummer 2] van 13.060 m2 Locatie: [locatie 2]

[nummer 3] van 11.610 m2 Locatie: [locatie 3]

De onroerende zaak met de omschrijving “[adres 1], bosgrond [bosgrond B]” bestaat uit het perceel met het kadastrale nummer:

[nummer 4] van 11.685 m2 Locatie: [locatie 4]

2.4. Voornoemde percelen betreffen bosgronden die zijn gelegen in de gemeente [X] (hierna: de bosgronden). Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende eigenaar is van genoemde bosgronden. Wel is tussen partijen in geschil het antwoord op de volgende vragen:

1. Is de aanduiding van de onroerende zaken op het beschikkingsbiljet zodanig onduidelijk dat dit de nietigheid van de beschikking en de aanslag met zich meebrengt? Dan wel dienen de beschikking en de aanslag hierdoor vernietigd te worden?

2. Is er sprake van het met terugwerkende kracht invoeren van een onroerende zaakbelasting voor bosgronden?

3. Mocht belanghebbende erop vertrouwen dat de bosgronden vrijgesteld zouden zijn van de heffing van onroerende-zaakbelastingen?

4. Is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?

5. Zijn de waarden van de bosgronden naar een juist bedrag vastgesteld?

Aanduiding onroerende zaken

2.5. In artikel 23, tweede lid, Wet WOZ is bepaald dat het niet naleven van de voorschriften die in het eerste lid zijn vermeld, geen nietigheid van de beschikking met zich meebrengt. In het eerste lid wordt onder meer bepaald dat de beschikking in ieder geval een aanduiding van de onroerende zaak bevat. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat een verkeerde of onduidelijke aanduiding van een onroerende zaak nog niet de nietigheid van de beschikking met zich meebrengt. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit dan evenmin voor de aanslag onroerende-zaakbelastingen. Wel kan naar het oordeel van de rechtbank in voorkomende gevallen een gebrek in de beschikking tot gevolg hebben dat de beschikking, en de daarop gebaseerde aanslag onroerende zaakbelastingen, vernietigd moeten worden. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat hiervoor in het onderhavige geval geen reden. De rechtbank overweegt daartoe dat op het beschikkingsbiljet de onroerende zaken worden omschreven als bosgronden. Nu belanghebbende wetenschap heeft van het feit dat hij eigenaar is van verschillende bosgronden in de gemeente [X], is de rechtbank van oordeel dat het voor belanghebbende voldoende kenbaar was welke onroerende zaken werden bedoeld op het beschikkingsbiljet, namelijk de bosgronden die hem in eigendom toebehoorden. Voorts acht de rechtbank van belang dat de heffingsambtenaar in de bezwaarprocedure een nauwkeurige omschrijving heeft gegeven van de op het beschikkingsbiljet bedoelde onroerende zaken. Thans bestaat daar geen onduidelijkheid meer over. Belanghebbendes grief faalt dan ook.

Terugwerkende kracht?

2.6. De “Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2009” (hierna: de Verordening) is bij raadsbesluit van 17 december 2009 door de raad van de gemeente [X] vastgesteld. Ingevolge artikel 9 van de Verordening treedt zij in werking met ingang van 1 januari 2010. Gesteld noch gebleken is dat de Verordening bij aanvang van het belastingjaar 2010 nog niet daadwerkelijk in werking was getreden. Op grond van artikel 1 van de Verordening kan van binnen de gemeente [X] gelegen onroerende zaken onroerende-zaakbelastingen geheven worden. Van terugwerkende kracht is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Belanghebbendes grief is, zo begrijpt de rechtbank, dat hij op 31 januari 2011 een aanslag heeft ontvangen over het belastingjaar 2010. Nu de aanslag echter is opgelegd binnen de geldende termijnen van artikel 11 van de AWR, namelijk binnen drie jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, faalt deze grief van belanghebbende.

Vertrouwensbeginsel

2.7. Belanghebbende stelt dat hij op grond van de informatie die op website van de gemeente [X] wordt vermeld erop kon vertrouwen dat de onderhavige bosgronden vrijgesteld zouden zijn van de heffing van onroerende-zaakbelastingen.

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan aan algemene informatie, waarvan in het onderhavige geval sprake is, verstrekt door een overheidsorgaan niet een zodanig vertrouwen worden ontleend dat een juiste toepassing van de wet, waaronder ook een Verordening dient te worden verstaan, daardoor terzijde wordt gesteld. Ook deze grief faalt derhalve.

Gelijkheidsbeginsel

2.8. Belanghebbende heeft voorts betoogd dat geen onderscheid behoort te worden gemaakt tussen agrarische ondernemers waarvan de cultuurgronden zijn vrijgesteld van onroerende-zaakbelastingen en particuliere eigenaren die in natuurterreinen investeren en die wel worden betrokken in de heffing van onroerende zaak-belastingenstenbelasting. Voor zover er een onderscheid wordt gemaakt is er naar de opvatting van belanghebbende sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Nu de gestelde ongelijke behandeling voortvloeit uit een door de gemeentewetgever vastgestelde verordening, kan de rechter deze stelling toetsen aan het in de Grondwet neergelegde gelijkheidsbeginsel (Hoge Raad, 20 september 1995, gepubliceerd in ondermeer BNB 1995/315).

2.9. De rechtbank is van oordeel dat de situatie van agrarische ondernemers, die de aan hen in eigendom toebehorende cultuurgronden bedrijfsmatig exploiteren, en particuliere grondeigenaren zodanig afwijkend is, dat niet van gelijke gevallen gesproken kan worden en er dus geen sprake is van schending van genoemde verdragsbepalingen.

2.10. Voor zover belanghebbende zich op het standpunt heeft gesteld dat de heffingsambtenaar een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen de aan hem toebehorende gronden en (vrijgestelde) bosgronden die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed, kan deze stelling niet slagen. Immers, om voor de genoemde aanwijzing in aanmerking te komen dient sprake te zijn van een landgoed en dient daarnaast aan een groot aantal voorwaarden te worden voldaan. Gesteld noch gebleken is dat de bosgronden onderdeel vormen van een landgoed en evenmin dat aan de gestelde voorwaarden is voldaan. Van gelijke gevallen kan dan niet gesproken worden.

2.11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is terecht een beschikking WOZ vastgesteld en een aanslag opgelegd. In dat geval is belanghebbende van mening dat de waarde en de aanslag te hoog zijn vastgesteld.

Waarde natuurterreinen

2.12. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt gesteld dat waarde van de bosgrond gesteld kan worden op € 2 per vierkante meter. Belanghebbende heeft dit betwist. De heffingsambtenaar heeft geen schriftelijke stukken overgelegd die door hem bepleite waarde kunnen onderbouwen. Belanghebbende daarentegen heeft gewezen op het aankoopcijfer van het perceel met het kadastrale nummer [nummer 1] van 1.610 m2.. Het bedrag dat belanghebbende daarvoor in 2007 heeft betaald bedroeg circa € 1 per vierkante meter. Belanghebbende betoogt in dat verband dat gelet op de crisis op de onroerendgoedmarkt deze prijs inmiddels nog lager zou moeten liggen. De rechtbank acht het echter redelijk, nu andere objectieve gegevens ontbreken, om aansluiting te zoeken bij dit eigen aankoopcijfer. De rechtbank stelt daarom de waarde per vierkante meter bosgrond in goede justitie vast op € 1. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de waarde van de in geding zijnde onroerende zaken als volgt moeten worden vastgesteld:

- “[adres 1], bosgrond [bosgrond A]”: € 26.280

- “[adres 1], bosgrond [bosgrond B]”: € 11.685

2.13. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

Proceskosten

2.14. De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder te veroordelen in de verletkosten die belanghebbende in verband met de mondelinge behandeling heeft moeten maken. Belanghebbende verzoekt om vergoeding van verletkosten voor 3 uren tegen een uurtarief van € 70. Gelet op de duur van het onderzoek ter zitting en de redelijkerwijs te verwachten reistijd acht de rechtbank een verlet van 3 uren redelijk. In artikel 2, eerste lid, sub d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) is bepaald dat het maximaal te vergoeden uurtarief € 53,09 bedraagt. Het totaal van de te vergoeden verletkosten bedraagt derhalve € 159,27. De rechtbank beschouwt daarbij de zaken met procedurenummers 11/2368 tot en met 11/2370 als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit. Nu in alle samenhangende zaken het beroep gegrond is verklaard is aan de onderhavige zaak 1/3 deel daarvan toegekend, zijnde € 53,09.

Aldus gedaan door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en door deze en mr. M. Jansen, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 28 september 2011

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.