Rechtbank Breda, 31-10-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:4593 ECLI:NL:RBBRE:2011:4696 BU5667, 10/1648
Rechtbank Breda, 31-10-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:4593 ECLI:NL:RBBRE:2011:4696 BU5667, 10/1648
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 31 oktober 2011
- Datum publicatie
- 24 november 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2011:BU5667
- Zaaknummer
- 10/1648
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is een amateur-voetbalclub. Spelers van het 1e team krijgen een kostenvergoeding van belanghebbende en een beloning van een aan belanghebbende gelieerde Stichting. In geschil is of de spelers bij belanghebbende in dienstbetrekking zijn en of de beloning die de stichting betaalt, aangemerkt kan worden als loon van belanghebbende. De rechtbank acht aannemelijk dat er sprake is van mondelinge overeenkomst tussen belanghebbende en de speler ook over de totale beloning en dat de overeenkomst tussen speler en de Stichting in wezen strekt tot uitvoering van die overeenkomst. Er is dan sprake van een dienstbetrekking en al hetgeen aan de spelers betaald wordt, dus ook de spelersbijdrage, is loon. Er is wel sprake van een pleitbaar standpunt zodat de vergrijpboete moet vervallen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/1648
Uitspraakdatum: 31 oktober 2011
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,
de inspecteur.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 augustus 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag loonheffingen van € 89.410 opgelegd. Tevens is een boete van € 44.705 opgelegd en is € 1.295 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 maart 2010 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 35.601, de boete tot € 3.560 en de heffingsrente tot € 516.
1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 april 2010, ontvangen bij de rechtbank op 21 april 2010, beroep ingesteld.
1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.6.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011 te Breda. Tijdens de zitting zijn daarbij gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 10/2713 en 10/1648. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [penningmeester] (penningmeester), vergezeld van de gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan Deloitte belastingadviseurs BV te Maastricht, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden]. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op dezelfde dag als deze uitspraak is verstuurd.
1.7. Op 7 juli 2011 is ter griffie een brief van de inspecteur ingekomen, waarin deze reageert op de zitting. Bij brief met dagtekening 8 juli 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat het onderzoek zal worden voortgezet. Belanghebbende heeft op de brief van de inspecteur gereageerd.
1.8. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.Belanghebbende is een amateurvoetbalvereniging te [woonplaats].
2.2.In 2002 is “Stichting [de stichting]” (hierna de Stichting) opgericht. De Stichting heeft ten doel het bevorderen van de sportbeoefening bij [belanghebbende] (belanghebbende). Tussen belanghebbende en de Stichting is hierover een overeenkomst gesloten. Een speler die bij belanghebbende in de A-selectie komt spelen, sluit een overeenkomst met belanghebbende en een overeenkomst met de Stichting.
In de overeenkomst tussen de speler en de Stichting staat onder andere het volgende:
“Artikel 1.
1.Indien en zolang de Speler onderdeel uitmaakt van de A-selectie van de Vereniging, en alle trainingen bijwoont, of – in geval van blessures – deelneemt aan hersteltrainingen of blessurebehandelingen, en deel uitmaakt van een selectieteam bij wedstrijden is de Stichting bereid aan de Speler een vaste spelersbijdrage te voldoen. De bruto bijdrage bedraagt voor de duur van deze overeenkomst in totaal voor het seizoen 2007/2008 € x.
(…)”
In de overeenkomst tussen de speler en belanghebbende (aangeduid als “De Vereniging”) staat onder andere het volgende:
“Artikel 1
De Vereniging biedt de speler gedurende de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008, indien en zolang de Speler onderdeel uitmaakt van de A-selectie, de mogelijkheid om bij haar een voetbalopleiding te volgen, hierna te noemen: De Activiteiten.
Artikel 2
1.De speler krijgt de gelegenheid om alle trainingen van de A-selectie van De Vereniging bij te wonen en ook op aanwijzing van de hoofdtrainer mee te spelen in oefen- en bindende wedstrijden in een selectie-elftal van De Vereniging.
2.De Vereniging gaat ervan uit dat de volledige opleiding wordt gevolgd, hetgeen inhoudt dat de Speler de gelegenheid krijgt om drie trainingen op drie avonden per week bij te wonen. Tevens wordt deelgenomen aan wedstrijden die door de KNVB of De Vereniging worden vastgesteld. In voorbereidingsperioden kan het aantal trainingen oplopen tot vijf avonden per week.
3.De trainings- en wedstrijdtijden worden door de hoofdtrainer in overleg met de Manager technische zaken vastgesteld.
Artikel 3
1.Indien de speler alle trainingen bijwoont, of – in geval van blessures – deelneemt aan hersteltrainingen of blessurebehandelingen, en deel uitmaak van een selectieteam bij wedstrijden is de Vereniging bereid om een tegemoetkoming in de door de Speler te maken onkosten beschikbaar te stellen.
2.De speler ontvangt van de Vereniging de navolgende onkostenvergoeding:
a.een vaste onkostenvergoeding van € 75 per maand gedurende een periode van 10 maanden, derhalve in totaal € 750,
b.een tegemoetkoming in de kosten van woon-werkverkeer, ter hoogte van € x per maand, gedurende een periode van 12 maanden, zulks gebaseerd op tenminste vier dagen in de week, 45 weken per jaar en een enkele reisafstand van thans x kilometer enkele reis en tegen € 0,19 per km.
3.De in het tweede lid bedoelde vaste onkostenvergoeding is als volgt gespecificeerd: (…)
Artikel 4
De speler zal de activiteiten uitvoeren naar beste weten en kunnen en de daarvoor vereiste werkzaamheden uitvoeren. De Activiteiten kunnen door de Speler naar eigen inzicht worden uitgevoerd, daarbij rekening houdend met de belangen van de Vereniging.
(…)
Artikel 6
1.Het is de Speler niet toegestaan elders een vergelijkbare opleiding te volgen op tijdstippen waarop hij wordt geacht bij De Vereniging aanwezig te zijn.
2.Het is de Speler niet toegestaan om als voetballer deel te nemen aan andere wedstrijden dan die van bij De Vereniging, behoudens vooraf schriftelijke toestemming van bij De Vereniging.”
2.3.Bij belanghebbende is in september 2005 een boekenonderzoek ingesteld. Het rapport van dit onderzoek, gedateerd 9 oktober 2006, is aan belanghebbende gezonden.
In dit rapport wordt onder andere opgemerkt:
“2.5. Spelers en spelersvergoedingen
De club heeft een uitgebreid scoutingapparaat. Nieuwe spelers komen uit eigen beweging spelen of worden door de club zelf benaderd. De onderhandelingen worden gevoerd door dhr. [X], vaak in het bijzijn van de trainer of een bestuurslid.
De technische commissie is verantwoordelijk voor de samenstelling van de selectie. In deze commissie heeft ook de trainer zitting. Dhr. [X] is eindverantwoordelijke voor het spelersbeleid. Hij stuurt ook het hoofd van de jeugdopleiding aan. De opstelling wordt alleen door de trainer bepaald.
De spelers van het eerste elftal ontvangen voor hun inspanningen een beloning van de Stichting [de stichting]. Naast deze beloning ontvangen zij van de vereniging een onkostenvergoeding en een reiskostenvergoeding. (…)
2.6. Inhoudingsplicht
Stichting
De bedragen die aan de spelers worden betaald zijn aan de fiscus doorgegeven middels kaarten IB 47. [penningmeester] voert hierin een actieve informatieverstrekking, zowel naar de Belastingdienst toe als naar de spelers. Deze werkwijze is een gevolg van de briefwisseling uit 2003 met de Belastingdienst. (…)
Vereniging
Als gevolg van het ontbreken van de gezagsverhouding bij de stichting wordt ook bij de vereniging niet voldaan aan alle voorwaarden voor het stellen van een dienstbetrekking, omdat het element “tegen betaling” niet aanwezig is.
Gezien het voorgaande zijn wij van mening dat op grond van opgewekt vertrouwen op het verleden niet meer kan worden teruggekomen. Omdat de afspraken met de spelers voor het seizoen 2005-2006 reeds zijn gemaakt, zijn wij op basis van behoorlijk bestuur van mening dat de betalingen aan de spelers ook over deze periode middels het kaartsysteem IB 47 aan de Belastingdienst kunnen worden verantwoord.
Periode ingaande seizoen 2006-2007
Aan [penningmeester] is op 07 oktober 2005 medegedeeld dat hij, bij de besprekingen met de spelers voor het nieuwe seizoen, er rekening mee dient te houden dat m.i.v. het seizoen 2006-2007 de beloning van de spelers van zowel de vereniging als de stichting aangemerkt wordt als loon uit dienstbetrekking. Er wordt voldaan aan alle eisen van een dienstbetrekking.
(…)
De stichting wordt inhoudingsplichtig voor de volledige beloning (= beloning stichting plus kostenvergoeding vereniging). De beloning, afkomstig van de vereniging, wordt aangemerkt als loon van derden. Gesteld kan worden dat de stichting volledig op de hoogte is van de kostenvergoedingen die de speler bij de vereniging ontvangt. Er vindt in deze actieve uitwisseling van informatie plaats tussen de stichting en de vereniging in de persoon van [penningmeester]. [penningmeester] is zowel penningmeester van de stichting als van de vereniging.”
2.4.Ook bij de Stichting is een controle ingesteld. Het rapport van dit onderzoek, gedateerd 2 oktober 2006, is aan de Stichting gezonden.
Hierin wordt, onder andere, het volgende opgemerkt:
“2.1 Selectiespelers
[belanghebbende] heeft een uitgebreid scoutingapparaat. Nieuwe spelers komen uit eigen beweging spelen of worden door de club zelf benaderd. De onderhandelingen worden gevoerd door dhr. [X] (Rb: werkzaam in loondienst bij de vereniging), vaak in het bijzijn van de trainer van het eerste elftal en/of een bestuurslid. De spelers van het eerste elftal ontvangen voor hun inspanningen naast een kostenvergoeding van de vereniging een beloning van de Stichting [de stichting]. (…) De beloning bestaat per speler uit een vast bedrag per maand en een variabele bijdrage. E.e.a. is individueel vastgelegd in overeenkomsten speler-stichting. (…)
2.2. Inhoudingsplicht
(…)
De bedragen die aan de spelers worden betaald zijn aan de fiscus doorgegeven middels kaarten IB 47. (…)
Gezien het voorgaande zijn wij van mening dat op grond van opgewekt vertrouwen op het verleden niet meer kan worden teruggekomen.
(…)
Aan [penningmeester] is op 07 oktober 2005 medegedeeld dat hij, bij de besprekingen met de spelers voor het nieuwe seizoen, er rekening mee dient te houden dat m.i.v. het seizoen 2006-2007 de beloning aan de spelers van zowel de vereniging als de stichting aangemerkt wordt als loon uit dienstbetrekking.
2.5.Na een uitvoerige correspondentie over de in deze rapporten geconstateerde feiten heeft in februari 2008 een nieuw feitenonderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de inspecteur in zijn brief van 22 mei 2008 (nogmaals verstuurd op 22 juli 2008) het (gewijzigde) standpunt ingenomen dat belanghebbende inhoudingsplichtig is voor zowel de vergoedingen die belanghebbende aan de spelers verstrekt als de spelersbijdrage van de Stichting. Hierbij heeft hij tevens aangegeven dat dit standpunt ingenomen wordt met ingang van het seizoen 2008-2009 en dat voor het seizoen 2007-2008 kan volstaan worden met het indienen van IB 47-kaarten. Het rapport van dit onderzoek, gedateerd 3 november 2008, is rond die datum aan belanghebbende gezonden. Naar aanleiding van dit onderzoek is met dagtekening 23 april 2009 de onderhavige naheffingsaanslag met boete opgelegd.
3.Geschil
3.1.In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Hiervoor zijn de volgende vragen van belang:
1.Zijn de spelers van de A-selectie bij belanghebbende in dienstbetrekking en kunnen de aan de spelers door de Stichting betaalde spelersbijdragen aangemerkt worden als loon van belanghebbende?
2.Mag de inspecteur deze naheffingsaanslag opleggen?
3.Is de boete terecht opgelegd?
Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd. Daarvoor verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking inzake heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Beoordeling van het geschil
Dienstbetrekking
4.1.Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is, voor zover hier relevant, de werknemer de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. Onder een privaatrechtelijke dienstbetrekking in deze wetsbepaling moet worden verstaan de betrekking waarin de werkgever staat tot de werknemer op grond van een burgerrechtelijke arbeidsovereenkomst (HR 8 november 1978, BNB 1978/324).
4.2.Op grond van artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt onder een arbeidsovereenkomst verstaan de overeenkomst, waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Er zijn drie voorwaarden waaraan moet zijn voldaan wil sprake zijn van een dergelijke arbeidsovereenkomst (vgl. HR 25 maart 2011, nr. 10/02146, LJN BP3887, r.o. 3.3.3):
-er moet sprake zijn van een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer;
-de werknemer is verplicht tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende een zekere tijd, en
-de werkgever heeft een verplichting tot het betalen van loon.
4.3.De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van de inspecteur ligt om de feiten en omstandigheden te stellen - en bij betwisting aannemelijk te maken - die het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en de selectiespelers. Niet in geschil is dat aan de hiervoor in 4.2 genoemde twee eerste voorwaarden is voldaan. Het geschil spitst zich toe op de derde voorwaarde.
4.4.Met betrekking tot de voorwaarde van verplichting tot het betalen van loon overweegt de rechtbank het volgende.
4.4.1. De spelers ontvangen van de Stichting een vergoeding die betrekking heeft op hun functioneren als voetbalspeler bij belanghebbende.
4.4.2.Er is sprake van vergaande verwevenheid tussen belanghebbende en de Stichting. Dat blijkt onder andere uit het volgende:
-de in 2.2 vermelde doelstelling van de Stichting; deze is bepaald in een overeenkomst tussen belanghebbende en de Stichting;
-de Stichting kent ten minste drie bestuursleden, waarvan twee worden benoemd op bindende voordracht van belanghebbende;
-de voorzitter van de Stichting is de vader van de voorzitter van belanghebbende;
-de penningmeester bij belanghebbende en de Stichting is dezelfde persoon; hij ondertekent de contracten met de spelers namens de stichting en namens de vereniging;
-het adres van de Stichting is het adres van de penningmeester;
-voor een statutenwijziging van de Stichting is vooraf schriftelijk toestemming nodig van belanghebbende;
-er is sprake van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting tussen belanghebbende en de Stichting;
-de spelersbijdrage aan speler(s) wordt slechts uitbetaald na ontvangst van een declaratie betreffende die speler(s) die geaccordeerd is door/namens belanghebbende.
4.4.3.Uit de stukken en hetgeen ter zitting is opgemerkt leidt de rechtbank de volgende gang van zaken af. De technische commissie van belanghebbende is verantwoordelijk voor de samenstelling van de selectie en bepaalt of met een bepaalde (nieuwe) speler onderhandeld gaat worden. De onderhandelingen met een speler vinden plaats door een of meerdere werknemers van belanghebbende, vaak in het bijzijn van een bestuurslid. Tijdens deze onderhandelingen worden door de speler mondelinge afspraken met belanghebbende gemaakt. De rechtbank acht aannemelijk dat die afspraken ook betrekking hebben op de vergoeding voor de speler, in aanmerking genomen dat het – zo valt uit belanghebbendes verklaringen af te leiden – gebruikelijk is dat spelers van de A-selectie van een vereniging als belanghebbende worden betaald. Vervolgens wordt aan die afspraken uitvoering gegeven door het tegelijkertijd afsluiten van twee verschillende schriftelijke overeenkomsten, één met belanghebbende en één met de Stichting, die nauw met belanghebbende is verweven (zie 4.4.1).
4.4.4.Gelet op hetgeen onder 4.4.1. tot en met 4.4.3. is overwogen, in onderling verband bezien, acht de rechtbank aannemelijk dat steeds sprake is van (mondelinge) overeenkomsten tussen belanghebbende en de spelers die ook betrekking hebben op de door de Stichting uit te betalen spelersvergoeding, dat feitelijk op belanghebbende de verplichting rust tot het (doen) betalen van het loon (de spelersbijdrage) en dat belanghebbende daaraan ook door de spelers kan worden gehouden indien de Stichting in gebreke blijft. Derhalve is sprake van loon van belanghebbende. Het bestaan van de overeenkomst tussen de speler en de Stichting noch het gegeven dat de Stichting (en niet belanghebbende) uiteindelijk de spelersbijdrage betaalt, doen daaraan af. De overeenkomst tussen de speler en de Stichting is in wezen een overeenkomst die strekt tot uitvoering van de voornoemde mondelinge overeenkomst tussen belanghebbende en de speler.
4.4.5.Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat de spelers en belanghebbende niet de bedoeling hebben gehad om een dienstbetrekking te laten ontstaan. Zo dit al het geval is leidt dat evenwel niet tot een andere conclusie. Immers, bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst moet worden getoetst of de inhoud van de rechtsverhouding voldoet aan de criteria die gelden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst (vgl. HR 25 maart 2011, nr. 10/02146, LJN BP3887, r.o. 3.3.2). Hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, is dan ook niet doorslaggevend.
4.4.6.Conclusie is dat tussen de spelers en belanghebbende sprake is van een dienstbetrekking en dat al hetgeen aan de spelers is betaald, inclusief de spelersbijdrage, behoort tot het uit die dienstbetrekking genoten loon.
Keuze voor het opleggen van naheffingsaanslag
4.5.1.Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur geen naheffingsaanslag mocht opleggen omdat de betalingen aan de spelers bij hen in de inkomstenbelasting zijn betrokken.
4.5.2.De inspecteur heeft binnen bepaalde grenzen de mogelijkheid te kiezen of hij een naheffingsaanslag loonheffingen aan de werkgever oplegt, dan wel een aanslag in de inkomstenbelasting aan de werknemer. Deze grenzen zijn gelegen in het wettelijk stelsel en eventueel de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.5.3.Nu de inspecteur onbetwist heeft gesteld dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag (23 april 2009) de spelersbijdragen nog niet in de inkomstenbelasting betrokken waren, belette het wettelijke systeem hem niet om een naheffingsaanslag aan belanghebbende op te leggen. Een naheffingsaanslag in de loonbelasting blijft immers in stand indien nadat deze is opgelegd loonbetalingen waarop hij betrekking heeft in de heffing van de inkomstenbelasting worden betrokken (HR 8 juli 1992, BNB 1992/299).
4.5.4.Naar het oordeel van de rechtbank is het opleggen van de naheffingsaanslag ook niet in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Belanghebbende is reeds in 2006 gewezen op de inhoudingsplicht en het door de briefwisseling met de belastingdienst in 2003 gewekte vertrouwen is daardoor voor de toekomst ongedaan gemaakt. Ook belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank tegenover de ontkenning van de inspecteur geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waarop gebaseerd kan worden dat sprake is van (een vermoeden van) een van de juiste wetstoepassing afwijkend beleid of van onjuiste wetstoepassing bij andere verenigingen met het oogmerk tot begunstiging. Evenmin is gesteld of gebleken dat sprake is van het achterwege blijven van een juiste wetstoepassing in de meerderheid van de met belanghebbende vergelijkbare gevallen (meerderheidsregel).
Boete
4.6Aan belanghebbende kan geen vergrijpboete worden opgelegd indien zij zich op een standpunt heeft gesteld dat in redelijkheid verdedigbaar is. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende zich in het onderhavige geval op een standpunt heeft gesteld dat weliswaar onjuist is, maar gezien de stand van de rechtspraak in redelijkheid verdedigbaar (pleitbaar) is te achten. De aan belanghebbende opgelegde vergrijpboete dient derhalve te worden vernietigd.
Conclusie
4.7.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard voor zover het de boete betreft en voor het overige ongegrond.
5.Proceskosten
5.1.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
5.2.Voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank geen termen aanwezig, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt en evenmin ambtshalve aannemelijk is geworden dat zij om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat de uitspraken op bezwaar zijn gedaan, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
6.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete betreft;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking;
-vernietigt de boetebeschikking;
-verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.092,50;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 298 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2011 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels en mr.dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg - Braspenning, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 9 november 2011.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.