Rechtbank Breda, 19-09-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:BW9690 ECLI:NL:RBBRE:2011:4095 ECLI:NL:RBBRE:2011:4096 BU6861, 10/2697
Rechtbank Breda, 19-09-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:BW9690 ECLI:NL:RBBRE:2011:4095 ECLI:NL:RBBRE:2011:4096 BU6861, 10/2697
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 19 september 2011
- Datum publicatie
- 6 december 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2011:BU6861
- Zaaknummer
- 10/2697
Inhoudsindicatie
Belanghebbende, een BV, koopt een huis met 1.79.15 ha grond, waarvan zij wist dat de huidige bestemming gewijzigd kon worden in bouwgrond. Zij verkoopt het huis met 800 m2 grond. De inspecteur stelt dat bij de verkoop winst is gemaakt. Hij legt een aanslag op tot een te laag bedrag maar compenseert dat in de uitspraak door de winst hoger te stellen, maar tevens een verrekenbaar verlies in aanmerking te nemen (interne compensatie).
De rechtbank acht de interne compensatie rechtmatig.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat bij de verkoop van het huis winst is gemaakt. De meerwaarde zat immers in de resterende grond en die is niet verkocht. De opvatting van de inspecteur leidt er toe dat bij de verkoop van het huis ongerealiseerde winst op de grond wordt belast. Goedkoopmansgebruik verplicht daar niet toe.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/2697
Uitspraakdatum: 19 september 2011
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
inspecteur.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 162.822.
1.2.De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 juni 2010 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 86.893.
1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 juni 2010, ontvangen bij de rechtbank op 29 juni 2010, beroep ingesteld.
1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd.
1.6.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [bestuurder nieuw], vergezeld van de gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [advocatenkantoor] te Maastricht, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden]. Tijdens deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 10/2697 en 10/2698. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op dezelfde dag als deze uitspraak is verzonden.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.Belanghebbende is houdster van alle aandelen in [de BV] BV ([de BV]) en vormt samen met [de BV] een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Belanghebbendes hoofdactiviteit bestaat uit het exploiteren van een makelaarskantoor en het aan- en verkopen van onroerende zaken.
2.2.De aandelen van belanghebbende worden gehouden door "Stichting [stichting]". De certificaten van de aandelen in belanghebbende worden gehouden door [aandeelhouder]. Bestuurder van belanghebbende was tot 2007 [bestuurder oud] (vader van [aandeelhouder]) en vanaf 2007 [bestuurder nieuw]. [bestuurder nieuw] is de partner van [bestuurder oud].
2.3.Bij belanghebbende is vanaf 2 december 2008 een boekenonderzoek ingesteld. Omdat het onderzoek nog niet was afgerond, heeft de inspecteur ter behoud van rechten op 3 oktober 2009 een aanslag vennootschapsbelasting over 2005 opgelegd met een tweetal correcties. Per brief van 7 september 2009 heeft de inspecteur de resultaten van het boekenonderzoek meegedeeld aan belanghebbende.
2.4.[de BV] heeft op [datum] 2005 een woonhuis gekocht aan [de woning] met 1.79.15 ha grond voor € 435.000, waarbij de kosten van de overdracht – waaronder de overdrachtsbelasting van 6% – voor rekening van [de BV] kwamen. Op [datum] 2005 heeft [de BV] het woonhuis met 8 are grond (hierna: de woning) verkocht voor € 355.000. Daarbij heeft koper aan [de BV] tevens uitgekeerd het verschil tussen het bedrag dat aan overdrachtsbelasting zou zijn verschuldigd zonder vermindering van de heffingsgrondslag in verband met artikel 13 Wet op belastingen van rechtsverkeer, en het werkelijk aan overdrachtsbelasting verschuldigde bedrag (artikel 1 van de akte van levering) De resterende 1.71.15 ha (verder: de grond) is niet verkocht. Ten tijde van de aankoop wist belanghebbende dat de bestemming van de grond gewijzigd kon worden in bouwgrond en dat de grond daardoor in waarde zou stijgen. Belanghebbende heeft de verkoop van het woonhuis als volgt in haar boekhouding verwerkt:
Opbrengst verkoop eigen pand € 376.300
Kostprijs verkoop eigen pand € 376.300
Winst nihil
Het bedrag van € 376.300 bestaat uit de verkoopprijs van € 355.000 en de vergoeding overdrachtsbelasting van € 21.300.
2.5.In de aanslag is het belastbare bedrag als volgt berekend:
-aangegeven belastbaar bedrag € 40.714
-winst [de woning] 100.000
-niet-zakelijke kosten 22.108
Winst/belastbaar bedrag € 162.822
Bij de uitspraak op bezwaar is het belastbare bedrag als volgt berekend:
-aangegeven belastbaar bedrag € 40.714
-winst [de woning] 100.000
-niet-zakelijke kosten 20.998
-correctie facturen [X] 98.315
Winst € 260.027
Verlies oude jaren € 173.134 -/-
Belastbaar bedrag € 86.893
De inspecteur heeft de kostprijs van het aangekochte perceel van € 435.000 gesplitst in € 180.000 – gebaseerd op een waarde van € 10,50 per m2 – voor de grond en € 255.000 voor de woning. Op basis daarvan heeft de inspecteur de winst bij verkoop van de woning bepaald op € 100.000.
2.6.Belanghebbende heeft de grond op [datum] 2007 laten taxeren door [makelaar]. De onderhandse verkoopwaarde van de grond werd in het taxatierapport van [datum] 2007 bepaald op € 296.000. Op dat moment waren al bouwvergunningen aangevraagd.
2.7.Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de verrekening van de verliezen tot een bedrag van € 173.134 bij uitspraak op bezwaar aan te merken is als verrekening bij voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 21a Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) en dat – nu de inspecteur ter zitting heeft ingestemd met zogenoemde prorogatie zoals neergelegd in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht – het onderhavige beroep tevens betrekking heeft op die beschikking.
3.Geschil
3.1.In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1.Mocht de inspecteur bij de bestreden uitspraak het alsnog het in aanmerking genomen verlies compenseren met een verhoging van de winst?
2.Heeft de inspecteur terecht en tot het juiste bedrag winst in aanmerking genomen met betrekking tot de verkoop van de woning?
Niet meer in geschil zijn de correcties niet-zakelijke kosten en facturen [X].
3.2.Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen ter zitting hieraan is toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot nihil. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Beoordeling van het geschil
4.1.1.In zijn arrest van 3 januari 1979, BNB 1979/98 heeft de Hoge Raad overwogen: “dat het de inspecteur vrijstaat in zijn uitspraak op een bezwaarschrift de elementen van de aanslag - in dit verband op te vatten als het na verrekening met het bedrag van de voorlopige aanslagen en de in de belastingwet aangewezen voorheffingen overblijvende netto-bedrag aan verschuldigde belasting - te veranderen, slechts met deze beperking dat dit netto-bedrag niet hoger mag zijn dan het oorspronkelijke.” In het arrest van 24 januari 2003, BNB 2003/172 heeft de Hoge Raad bevestigd dat deze zogenoemde leer van de interne compensatie ook nog van toepassing is onder de vigeur van de Awb, in welk verband voor de Hoge Raad redengevend was dat “Een belastingaanslag kan (…) niet worden beschouwd als een meerledig besluit in die zin dat de elementen waaruit het als verschuldigd vastgestelde bedrag is opgebouwd, zouden kunnen worden onderscheiden als evenzovele besluitonderdelen.” Dit betekent dat “de inspecteur de vrijheid [heeft] om in bezwaar de aanslag te handhaven op grond van argumenten die afwijken van het door hem bij het opleggen van die aanslag ingenomen standpunt.”
4.1.2.Vennootschapsbelasting wordt geheven naar het belastbare bedrag. Dat is de in een jaar genoten belastbare winst verminderd met de te verrekenen verliezen (artikel 7 Wet Vpb). De winst en de met die winst verrekende verliezen zijn dus in het systeem van de wet twee elementen die gezamenlijk het belastbare bedrag en daarmee ook het belastingbedrag bepalen. Gelet hierop en op de hiervoor beschreven leer van de interne compensatie stond het de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank vrij om het alsnog in aanmerking nemen van het verlies (gedeeltelijk) te compenseren met een verhoging van de winst. De inspecteur is binnen de aan de interne compensatie gestelde grenzen gebleven, nu hij bij de uitspraak op bezwaar het belastingbedrag niet heeft verhoogd maar zelfs verlaagd. Aan het voorgaande doet niet af dat vanaf 1995 het bedrag van het verrekende verlies wordt vastgesteld bij een afzonderlijke, voor bezwaar vatbare beschikking. De wettelijke regeling op dit punt, waarbij rondom het vaststellen en verrekenen van verliezen een systeem van beschikkingen is gebouwd, is gelet op de wetsgeschiedenis bedoeld om de rechtszekerheid voor belastingplichtigen te vergroten. Dit systeem van beschikkingen staat op zichzelf niet in de weg aan interne compensatie in een geval als dit. In de wetsgeschiedenis is bovendien geen aanwijzing te vinden dat de wetgever met de invoering van het systeem van beschikkingen heeft beoogd de mogelijkheid van interne compensatie in te perken in een geval als dit.
4.2.De inspecteur mocht dus bij de bestreden uitspraak de bij de aanslag in aanmerking genomen winst verhogen nu dat geen verhoging van het belastingbedrag tot gevolg had.
4.3.In geschil is dan nog de hoogte van de eventuele winst die belanghebbende heeft gerealiseerd bij de verkoop van de woning.
4.4.Op de inspecteur rust de last de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende met de verkoop van de woning winst heeft behaald. Tussen partijen is niet in geschil dat voor belanghebbende het belang van de aankoop van het perceel in januari 2005 gelegen was in de waardeontwikkeling van de grond vanwege de mogelijkheid de grond te kunnen gaan bebouwen. Er is dan geen reden om te veronderstellen dat belanghebbende bij de verkoop van de woning enige winst heeft gerealiseerd. Feiten of omstandigheden die erop wijzen dat tussen het moment van aankoop en verkoop de woning in waarde is gestegen, heeft de inspecteur niet aangevoerd, noch aannemelijk gemaakt. De inspecteur heeft in wezen alleen feiten en omstandigheden aangevoerd die onderbouwen dat de meerwaarde in de grond zit. De rechtbank merkt tot slot op dat door de wijze waarop de inspecteur de verkoopwinst heeft vastgesteld (zie 2.5, slot) feitelijk reeds bij verkoop van de woning een deel van de winst wordt belast die besloten ligt in de meerwaarde van de (niet-verkochte) grond. Aldus zou ongerealiseerde winst worden belast. Goed koopmansgebruik verplicht daar niet toe. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende.
4.5Uit hetgeen is overwogen in 4.4 volgt dat de belastbare winst moet worden verminderd tot € 160.027, het verrekende verlies tot ditzelfde bedrag en het belastbare bedrag derhalve tot nihil. Aldus bedraagt het nog verrekenbare verlies € 173.134 -/- € 160.027 = € 13.107.
4.6.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5.Proceskosten
5.1.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.093 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, ½ punt voor het indienen van een repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
5.2.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in bezwaar nu belanghebbende daar in de bezwaarfase niet om heeft verzocht.
6.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil;
-vermindert het bedrag aan verrekende verliezen tot € 160.027;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.093.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr.dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn en mr. M.R.T. Pauwels, rechters, en door de voorzitter en mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 30 september 2011.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.