Home

Rechtbank Breda, 23-11-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:4930 BU8761, 11/2362

Rechtbank Breda, 23-11-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:4930 BU8761, 11/2362

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
23 november 2011
Datum publicatie
20 december 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BU8761
Zaaknummer
11/2362

Inhoudsindicatie

De afspraken tussen belanghebbende en de inspecteur kwalificeren als vaststellingsovereenkomst. Die overeenkomst is rechtsgeldig tot stand gekomen, zodat belanghebbende daaraan is gebonden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/2362

Uitspraakdatum: 23 november 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ’s-Hertogenbosch,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 15 maart 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2006 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, alsmede de bij beschikking opgelegde boete (aanslagnummer [nummer]H.67).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2011 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur,

[gemachtigden].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Bij brief van 15 april 2010 heeft de inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] van [adviesbureau] te Waalwijk (hierna: [gemachtigde]) meegedeeld, dat hij voornemens was aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen op te leggen over dit jaar. Ook is een boete aangekondigd van € 9.996. Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang zou volgens de inspecteur € 39.985 bedragen en de boete 25% van de daarover verschuldigde belasting.

2.2.De navorderingsaanslag zou worden opgelegd in verband met een verkoop van aandelen in [onderneming] Ltd. Belanghebbende bezat 10% van die aandelen, zijn mede-aandeelhouders [mede-aandeelhouder A], [mede-aandeelhouder B] en [mede-aandeelhouder C] ieder 30%. De aandelen zijn verkocht in mei 2006 voor € 600.000 waarvan € 200.000 te betalen op 1 juni 2006, nogmaals € 200.000 op 23 juni 2006 en € 200.000 later, afhankelijk van het nog in dienst zijn van de aandeelhouders. De koper had van de koopsom op 1 juni 2006 € 200.000 betaald. In augustus 2006 gaf de koper aan de koop te willen ontbinden. Dat is uiteindelijk gebeurd in 2009. Het restant van de koopsom is niet betaald. De aandeelhouders hebben in 2006 onderling afgesproken dat aan elk van hen 25% van de verkoopopbrengst zou toekomen. De inspecteur is bij het vaststellen van de navorderingsaanslag uitgegaan van een verkoopprijs van de aandelen van € 400.000 waarvan 10%, conform de verdeling van de aandelen, zou toekomen aan belanghebbende.

2.3.Op 5 juli 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de inspecteur en [gemachtigde]. Belanghebbende en twee medeaandeelhouders waren bij dit gesprek aanwezig. Bij brief van 20 juli 2010 heeft [gemachtigde] aan de inspecteur, voor zover van belang, het volgende geschreven:

“Naar aanleiding van de bespreking, d.d. 5 juli 2010 (…), bevestigen wij u het volgende.

Namens onze cliënten:

[belanghebbende] (…);

[mede-aandeelhouder A] (…);

[mede-aandeelhouder C] (…);

gaan wij akkoord met een navordering op basis van in 2006 genoten inkomen uit aanmerkelijk belang van € 50.000,- per persoon. De AB-heffing hierover zal € 12.500 bedragen. Tevens bespraken wij dat er voor de drie cliënten tezamen een boete wordt opgelegd van € 12.500,- (neerkomen op 33%), waarmee wij namens cliënten eveneens akkoord gaan. Tot slot bespraken wij dat de negatieve uitgaven (de terugbetaling aan [X], en de advocaatkosten) in 2009 als negatieve AB-inkomsten worden aangegeven. Voor de heren [mede-aandeelhouder A] en [mede-aandeelhouder C] zal dit middels een aanvullende aangifte gebeuren. Voor [belanghebbende] zal dit gebeuren in de nog in te dienen aangifte inkomstenbelasting 2009.”

2.4.Met dagtekening 29 oktober 2010 heeft de inspecteur de in geschil zijnde navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 50.000. Gelijktijdig is bij beschikking een boete opgelegd van € 4.167.

2.5.Belanghebbende stelt dat hij niet gebonden is aan de door [gemachtigde] met de inspecteur gemaakte afspraken. Belanghebbende stelt dat [gemachtigde] ten tijde van de bespreking weliswaar zijn gemachtigde was, maar dat hij tegen [gemachtigde] heeft gezegd dat hij het niet eens was met de afspraken. Tijdens de bespreking met de inspecteur heeft belanghebbende dit niet aangegeven omdat hij zijn medeaandeelhouders niet wilde benadelen.

2.6.Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende gebonden aan de met de inspecteur gemaakte afspraken en is sprake van een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek. Vast staat dat [gemachtigde] gemachtigde was van belanghebbende, zowel tijdens de bespreking op 5 juli 2010 als bij het opstellen van de brief van 20 juli 2010. De afspraken zijn gemaakt tijdens de bespreking op 5 juli 2010. Van een wilsgebrek is geen sprake, nu belanghebbende zelf aanwezig was bij de bespreking en aldaar op geen enkele wijze heeft blijk gegeven van zijn bezwaren tegen de afspraken. De omstandigheid dat belanghebbende tegen [gemachtigde] heeft gezegd dat hij het niet eens was met de afspraken, kan niet aan de inspecteur worden tegengeworpen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat de inspecteur bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Als regel binden partijen zich bij de vaststellingsovereenkomst omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt. Partijen regelen daardoor hun rechtsverhouding, hetgeen meebrengt dat een vaststellingsovereenkomst zowel over de feiten als over de toepassing van het recht kan worden gesloten. De inhoud van de afspraken die partijen in een vaststellingsovereenkomst maken, mag afwijken van de wet (Hoge Raad 9 december 2005, BNB 2006/201). Dit is slechts anders als de vaststellingsovereenkomst zozeer in strijd is met hetgeen de wettelijke regeling – over het geheel genomen – ter zake bepaalt, dat partijen niet op nakoming daarvan mochten rekenen. De in geschil zijnde vaststellingsovereenkomst is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met hetgeen de wettelijke aanmerkelijk-belangregeling ter zake – over het geheel genomen – bepaalt. De inspecteur mocht dan ook op volledige nakoming rekenen. Deze vaststellingsovereenkomst strekt er op grond van de vaststaande feiten en omstandigheden immers toe recht te doen aan een juiste toepassing van de aanmerkelijk-belangregeling met inachtneming van de wederzijdse onzekerheden en proceskansen

2.7.De vaststellingsovereenkomst is derhalve rechtsgeldig tot stand gekomen. Belanghebbende is hieraan gebonden. Nu de navorderingsaanslag en de boetebeschikking zijn opgelegd in overeenstemming met de gemaakte afspraken is het beroep ongegrond.

2.8.Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de inspecteur ter zitting heeft verklaard dat hij bereid is tot een ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 waarin de onderhavige winst uit aanmerkelijk belang nogmaals is belast. Voorwaarde daarbij is dat belanghebbende een overzicht verstrekt aan de inspecteur van de in dat jaar in de aangifte in aftrek gebrachte kosten en dat overzicht aanleiding geeft tot ambtshalve vermindering. Belanghebbende heeft verklaard dat hij [gemachtigde] zal verzoeken een overzicht van deze kosten aan de inspecteur te doen toekomen.

2.9.Nu het beroep ongegrond is verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 23 november 2011 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr.drs. M.H. van Schaik, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 23 november 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.