Home

Rechtbank Breda, 15-12-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:5404 BV0891, 11/3715

Rechtbank Breda, 15-12-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:5404 BV0891, 11/3715

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
15 december 2011
Datum publicatie
13 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BV0891
Zaaknummer
11/3715

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft op 24 maart 2010 een melding/verzoek om verklaring Energie-investeringsaftrek ingevuld ter zake van een op 30 december 2009 aangegane investeringsverplichting. Op 27 maart 2010 heeft belanghebbende de melding gepost. De poststempel is van (zondag) 28 maart 2010. De melding is op 6 april 2010 ontvangen bij het bureau IRWA. Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2009 is de inspecteur afgeweken van de aangifte door de gevraagde energie-investeringsaftrek te weigeren. In geschil is of dit terecht is. Belanghebbende had de keuze uit verschillende mogelijkheden om de melding bij het bureau IRWA in te dienen. Belanghebbende heeft door de melding pas op zaterdag 27 maart 2010 per gewone post te versturen het reële risico genomen dat de melding bureau IRWA niet tijdig zou bereiken.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/3715

Uitspraakdatum: 15 december 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 3 juni 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 95.698 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.341. Tegelijkertijd is bij beschikking een bedrag van € 95.698 aan verlies vastgesteld.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te [plaats], en namens de inspecteur, [gemachtigden].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;

2. Gronden

2.1. Belanghebbende is ondernemer en is op 30 december 2009 een verplichting tot investeren aangegaan.

2.2. Op 24 maart 2010 heeft belanghebbende een melding/verzoek om verklaring Energie-investeringsaftrek (hierna: de melding) ingevuld ter zake van een op 30 december 2009 aangegane investeringsverplichting. Volgens belanghebbende heeft hij de melding per gewone post ter bezorging aangeboden op 27 maart 2010. De envelop is door TNT Post afgestempeld op 28 maart 2010. Het poststuk is door de postkamer van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Breda afgestempeld op dinsdag 6 april 2010 en dezelfde dagtekening is ook door het Bureau investeringsregelingen en willekeurige afschrijving (Bureau IRWA) als datum van binnenkomst gehanteerd.

2.3. Belanghebbende heeft op 28 juli 2010 voor het jaar 2009 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 315.698, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.023 en een persoonsgebonden aftrek van € 682.

2.4. De aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar is op 6 mei 2011 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is de inspecteur afgeweken van de aangifte door de gevraagde energie-investeringsaftrek te weigeren. Hij heeft het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op -/- € 95.698 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 9.341. Met dezelfde dagtekening is de verliesbeschikking vastgesteld op een bedrag van € 95.698.

2.5. In geschil is of belanghebbende voor het jaar 2009 recht heeft op energie-investeringsaftrek? Hiervoor dient te worden voldaan aan de voorwaarde dat de voormelde investering tijdig is gemeld bij het bureau IRWA. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de investering tijdig is gemeld, de inspecteur heeft de tegenovergestelde mening.

2.6. De energie-investeringsaftrek is geregeld in artikel 3.42 van de Wet inkomensbelasting 2001 (Wet IB 2001) Ter uitvoering van het bepaalde in onderscheidenlijk artikel 3.42, lid 6 en lid 7 (tekst 2009) is in artikel 3 van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 bepaald dat een investering binnen drie maanden nadat de verplichting is aangegaan (de investeringsdatum), moet worden aangemeld. Indien deze termijn niet in acht wordt genomen, bestaat geen recht op energie-investeringsaftrek. Tussen partijen is niet in geschil dat de meldingstermijn in dit geval is geëindigd op 30 maart 2010.

2.7. Melding dient te geschieden door middel van indiening van een formulier “Melding/verzoek om verklaring Energie-inveseringsaftrek”. In de toelichting bij het meldingsformulier is een aparte paragraaf gewijd aan het op tijd insturen van het meldingsformulier. In paragraaf 2.1.2. staat onder meer:

“Stuurt u de melding vooral ook op tijd in:

- Als het gaat om de aanschaf van een bedrijfsmiddel, moet uw melding binnen drie maanden na het aangaan van de verplichting zijn binnengekomen bij het Bureau IRWA……..

- ……..

Als u in tijdnood komt met de meldingstermijn van drie maanden, kunt u een volledig ingevuld meldingsformulier ook faxen naar het Bureau IRWA.”

2.8. De inspecteur stelt dat de melding op 6 april 2010 bij het bureau IRWA is ontvangen. Belanghebbende stelt dat de melding tijdig door bureau IRWA moet zijn ontvangen. Hij neemt daarbij het volgende in aanmerking:

- belanghebbende heeft zijn verzoek 27 maart 2010 gepost,

- de envelop is op zondag 28 maart 2010 afgestempeld,

- de adressering en frankering waren juist,

- het plakken van een postzegel strekt tot levering in de postbus,

- de belastingdienst heeft ervoor gekozen om de levering van de postbus tot het belastingkantoor te laten verzorgen door TNT Post,

- gemaakte fouten tijdens die levering of intern bij de belastingdienst zelf horen niet voor rekening van belanghebbende te komen.

2.9. De melding is tijdig ingediend indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen, waarbij het risico van te late indiening bij de indiener ligt. De rechtbank overweegt dat op belanghebbende de bewijslast rust dat de melding niet op 6 april 2010, de datum van afstempeling bij de belastingdienst, maar op uiterlijk 30 maart 2010 is binnengekomen. De rechtbank acht belanghebbende niet in dit bewijs geslaagd. De enkele veronderstelling dat er mogelijk fouten zijn gemaakt door Bureau IRWA of door TNT-post (voor zover deze in opdracht handelde van de belastingdienst) is daarvoor onvoldoende.

2.10. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat een eventuele termijnoverschrijding hem niet aangerekend kan worden nu door anderen fouten gemaakt zijn bij de bezorging. Voor zover dit al van belang is overweegt de rechtbank hierover het volgende. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hij de melding op zaterdag 27 maart 2010 per gewone post ter post bezorgd heeft en dat postbezorging dan normaal gesproken plaatsvindt op maandag 29 maart 2010. De rechtbank merkt hierover op dat op de website van PostNL, de rechtsopvolger van TNT Post, is te lezen dat voor bezorging op de volgende werkdag geen garantie gegeven wordt.

Gelet hierop vormt naar het oordeel van de rechtbank de omstandigheid dat de in het geding zijnde melding pas na 30 maart 2010 bij bureau IRWA is binnengekomen een omstandigheid die voor rekening van belanghebbende dient te komen. Immers, belanghebbende had de keuze uit verschillende mogelijkheden om de melding bij het bureau IRWA in te dienen en hij heeft gekozen voor toezending per gewone post. Met deze keuze heeft hij ook de risico ’s die daaraan verbonden zijn aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende door de melding pas op zaterdag 27 maart 2010 ter (gewone) post te bezorgen het reële risico genomen dat de melding bureau IRWA niet tijdig zou bereiken. Hij had ter voorkoming van dit risico de nodige stappen kunnen ondernemen. Nu hij dit heeft nagelaten kan de te late indiening (mede) aan belanghebbende worden toegerekend. Dit geldt temeer nu in de toelichting bij het meldingsformulier belastingplichtigen expliciet worden gewezen op het belang van tijdige melding. Dat de melding uiteindelijk pas op 6 april 2010 bij het bureau IRWA is ontvangen doet aan het voorgaande niet af.

2.11. Belanghebbende heeft nog betoogd dat hij zo lang gewacht heeft met indiening omdat bepaalde codes nog niet bekend waren en omdat hij de privé aangifte inkomstenbelasting tegelijkertijd wilde laten afhandelen door zijn belastingadviseur. Bovendien was zijn computer tijdens het invullen meerder malen vastgelopen. Al deze argumenten kunnen er niet toe leiden dat de te late indiening niet (mede) aan belanghebbende kan worden toegerekend. Immers, de inspecteur heeft geloofwaardig verklaard dat ook zonder de exacte codes melding kon worden gedaan en ook overigens is het uiteindelijk een eigen keuze geweest om zo lang te wachten met de indiening van de melding. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de melding niet als tijdig kan worden aangemerkt.

2.12. Gelet op het voorgaande is de melding terecht niet in behandeling genomen en bestaat geen recht op energie-investeringsaftrek. Het beroep is dan ook ongegrond verklaard.

2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 15 december 2011 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg- Braspenning, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 2 januari 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.