Home

Rechtbank Breda, 23-12-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:5534 BV1052, 09/3389

Rechtbank Breda, 23-12-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:5534 BV1052, 09/3389

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
23 december 2011
Datum publicatie
17 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BV1052
Zaaknummer
09/3389

Inhoudsindicatie

Nu belanghebbende niet in Nederland is gevestigd en hij hier geen vaste inrichting heeft, heeft hij op grond van de letterlijke tekst van artikel 25 van de Wet OB geen recht op toepassing van de KOR. De rechtbank acht het oordeel van het HvJ in de zaak Schmelz ook in het kader van de KOR van toepassing.

De inspecteur heeft de toepassing van de KOR dan ook terecht geweigerd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/3389

Uitspraakdatum: 23 december 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Duitsland),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 26 juni 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het tijdvak 1 oktober tot en met 31 december 2008 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [nummer]) en verzuimboeten.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2010 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, [gemachtigde], en namens de inspecteur, [gemachtigde]. De rechtbank heeft het onderzoek in afwachting van een arrest van het Hof van Justitie geschorst. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2011 Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, [gemachtigde], en namens de inspecteur, [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende is ondernemer. Hij is gevestigd in Duitsland en oefent doorgaans daar zijn ondernemersactiviteiten uit. Hij behaalt in Duitsland een omzet van meer dan

€ 50.000. Belanghebbende heeft in 2008 ook leveringen in Nederland verricht.

2.2.1.Belanghebbende heeft op 27 januari 2009 voor het vierde kwartaal van 2008 aangifte omzetbelasting gedaan. Op de aangifte is geen belasting voldaan.

2.2.2.In de aangifte was zowel een te betalen bedrag als een per saldo terug te ontvangen bedrag aan omzetbelasting vermeld. Vanwege deze inconsistentie is aan belanghebbende op 25 maart 2009 een naheffingsaanslag van € 3.963 opgelegd. Dit bedrag is inclusief een verzuimboete van € 350 wegens niet betalen van de verschuldigde belasting en een verzuimboete van € 113 wegens het niet doen van aangifte.

2.2.3.In bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot € 424. Dat is het bedrag dat volgens de aangifte aan omzetbelasting was verschuldigd. De verzuimboete voor het te laat betalen is verminderd tot € 42. De verzuimboete wegens het niet doen van aangifte is vernietigd.

2.3.Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op toepassing van de kleine ondernemersregeling (hierna: KOR) als bedoeld in artikel 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB), hetgeen belanghebbende stelt en de inspecteur betwist.

2.4.Belanghebbende is niet in Nederland gevestigd en heeft hier ook geen vaste inrichting. Op grond van de letterlijke tekst van artikel 25 van de Wet OB heeft hij dan geen recht op toepassing van de KOR.

2.5.1.Het HvJ heeft in zijn arrest van 26 oktober 2010 de Oostenrijkse kleine

ondernemersregeling (zaak C-97/09, Schmelz) getoetst aan het EG-verdrag (thans VwEU). In dat kader heeft het HvJ onder rechtsoverweging 71 overwogen:

“Gelet op het voorgaande, blijkt dat in dit stadium van de ontwikkeling van de btw-regeling de doelstelling om de doeltreffendheid van de fiscale controles te waarborgen ter bestrijding van fraude, belastingontwijking en mogelijke misbruiken alsmede de doelstelling van de regeling voor kleine ondernemingen, die ertoe strekt het concurrentievermogen van die ondernemingen te versterken, enerzijds rechtvaardigen dat de btw-vrijstelling enkel van toepassing is op de activiteiten van de kleine ondernemingen die zijn gevestigd op het grondgebied van de lidstaat waar de btw wordt verschuldigd, en anderzijds dat de jaaromzet die in aanmerking moet worden genomen die is welke wordt behaald in de lidstaat van vestiging van de onderneming.”

2.5.2.De rechtbank acht het oordeel van het HvJ ook in het kader van de KOR van toepassing. Gelet hierop en het overwogene onder 2.4 heeft de inspecteur de toepassing van de KOR dan ook terecht geweigerd.

2.6.Belanghebbende heeft nog gesteld dat in de aangifteformulieren onder vraag 5d melding wordt gemaakt van “vermindering volgens de kleine ondernemersregeling” en dat in de toelichting bij de aangifte niet is vermeld dat de KOR slechts van toepassing zou zijn voor ondernemers die in Nederland gevestigd zijn. Dat in de aangifte een rubriek is opgenomen waarin rekening kan worden gehouden met een eventuele toepassing van de KOR betekent niet dat een belastingplichtige daar recht op heeft. Voor opgewekt vertrouwen is dan ook geen ruimte. De informatie die in de toelichting bij de aangifte is opgenomen betreft algemene informatie met een voorlichtend karakter, zodat ook in zoverre geen sprake is van daardoor gewekt in rechte te beschermen vertrouwen.

Verzuimboete

2.7.Nu belanghebbende op aangifte geen omzetbelasting heeft voldaan, terwijl hij deze wel verschuldigd was, kan aan hem ingevolge artikel 67c AWR een verzuimboete worden opgelegd. Belanghebbende heeft de verzuimboete in beroep slechts betwist indien en voor zover hij in aanmerking komt voor toepassing van de KOR. Dat de boete van € 42 terecht is, is gezien het voorgaande dan niet meer in geschil tussen partijen.

Slotsom

2.8.Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 23 december 2011 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 2 januari 2012.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.