Home

Rechtbank Breda, 09-12-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:5181 ECLI:NL:RBBRE:2011:5663 BV1066, 11/1989

Rechtbank Breda, 09-12-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:5181 ECLI:NL:RBBRE:2011:5663 BV1066, 11/1989

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
9 december 2011
Datum publicatie
17 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BV1066
Zaaknummer
11/1989

Inhoudsindicatie

Betaling aan trust voor ex-partner niet aftrekbaar als uitkering in de zin van artikel 6.3 Wet IB 2001.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/1989

Uitspraakdatum: 9 december 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 24 februari 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer: [nummer].H26).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2011 te Tilburg.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde [gemachtigde], tot bijstand vergezeld van [bijstand], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Tilburg, en namens de inspecteur, [gemachtigde].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende woont op het [adres] te [woonplaats]. Vanaf 1 april 1999 tot 19 juni 2002 heeft op dat adres [mevrouw X] ingeschreven gestaan. Vervolgens heeft [mevrouw X] Nederland verlaten en is teruggekeerd naar Australië.

2.2. Belanghebbende was niet gehuwd met [mevrouw X] en zij hadden geen samenlevingscontract opgesteld. Voorts hebben zij geen gezamenlijke kinderen.

2.3. Tussen partijen staat vast dat belanghebbende op 18 oktober 2001 een bedrag van ƒ 50.000 met als omschrijving “credit tot v2 plus deposit the [mevrouw X] Family Trust” heeft overgemaakt naar een bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer]. Begunstigde van deze bankrekening is “Toekomst P/L ATF The [mevrouw X] Family Trust” (hierna: de trust). Deze overschrijving had plaats vanaf een bankrekening die belanghebbende aanhield bij de Rabobobank.

2.4. In een brief van 25 mei 2002 aan [mevrouw X] heeft belanghebbende het volgende aan haar geschreven:

“Dear Susan,

In response to our conversation on the telephone I hereby confirm, as agreed, the promissed alimentation

With reference to the break of our relationship, I consider it as my duty to give you financial assistance. After all the years we spend together I feel it as my obligation to provide maintenance and help you to build a new life for yourself in Australia. With this I want to comply my urgent moral duty to provide you in the cost of living for the next few years

In following to the above I will transfer an amount of 400.000 Australian dollars. This amount concerns a payment in advance of a periodical payment to provide in the cost of living based on a yearly payment of 80.000 Australian dollars for the next five years

(…) “

2.5. Op 15 april 2002 en 3 juni 2002 zijn namens belanghebbende door [onderneming B] B.V. bedragen van AUD 10.000 respectievelijk AUD 390.000 overgemaakt aan de trust. In zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2002 heeft belanghebbende 1/5 deel van de in 2002 betaalde bedragen in aftrek gebracht als alimentatie (€ 48.837/AUD 80.000). In beroep stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het gehele bedrag ad AUD 400.000 (€ 244.182) in het onderhavige jaar in aftrek kan worden gebracht als (afkoop van) alimentatie.

2.6. In geschil tussen partijen is het antwoord op de vraag of de betaling van AUD 400.000 ((€ 244.182) in het onderhavige jaar kan worden aangemerkt als onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 6.3, eerst lid, onderdeel f, Wet IB 2001 dan wel afkoop daarvan (6.3, eerst lid, onderdeel f, Wet IB 2001). Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

2.7. Op grond van het bepaalde in 6.3, eerst lid, onderdeel f, Wet IB 2001 zijn aftrekbaar als onderhoudsverplichtingen: in rechte vorderbare periodieke uitkeringen die berusten op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud. De bewijslast dat daarvan sprake is, rust op belanghebbende. Wil sprake zijn van een dringende morele verplichting, dan zal in ieder geval aannemelijk moeten zijn dat de ondersteunde een bijdrage voor levensonderhoud nodig heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat dit het geval is. De enkele stellingen van belanghebbende dat [mevrouw X] geen reserves had opgebouwd omdat zij volledig door belanghebbende in Nederland was onderhouden en daarna haar leven in Australië volledig opnieuw op heeft moeten bouwen, zijn onvoldoende om - naar objectieve maatstaven - te kunnen concluderen dat sprake is van behoeftigheid van de zijde van [mevrouw X]. Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de betalingen die zijn gedaan aan de trust ook feitelijk ten goede zijn gekomen aan [mevrouw X]. Zo is niet is niet duidelijk of [mevrouw X] op enigerlei wijze gerechtigd is tot het vermogen van de trust en evenmin dat de trust verplicht is om (een) uitkering(en) toe te kennen aan haar. Belanghebbende heeft namelijk omtrent de trust geen nadere inlichtingen, zoals bijvoorbeeld de ‘trust deed’, verstrekt.

2.8. Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat [mevrouw X] behoeftig is en evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de aan de trust uitgekeerde bedragen aan haar ten goede komen, maakt het niet uit of er in het onderhavige geval sprake is van een afkoopsom of een uitkering uit een reeks. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een uitkering als bedoeld in artikel 6.3 Wet IB 2001. Het gelijk is aan de inspecteur.

2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 9 december 2011 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 9 december 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.