Home

Rechtbank Breda, 23-11-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:5068 BV1086, 10/4113

Rechtbank Breda, 23-11-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:5068 BV1086, 10/4113

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
23 november 2011
Datum publicatie
17 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BV1086
Zaaknummer
10/4113

Inhoudsindicatie

Erflater is in 2006 overleden en dreef samen met zijn echtgenote een onderneming. Zij waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Ruim twee jaar na overlijdensdatum is de nalatenschap van erflater bij notariële akte verdeeld. In deze akte is het ondernemingsvermogen van erflater aan de twee kinderen toegedeeld, ieder voor de helft. De inspecteur heeft bij toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling de in de akte genoemde verdeling niet gevolgd. De inspecteur heeft de toepassing van deze regeling beperkt tot 1/3e gedeelte waartoe ieder van de kinderen op grond van het testament gerechtigd was. Belanghebbende stelt dat de tweejaarseis van artikel 53a, derde lid, SW niet geldt omdat de aanslag pas is opgelegd nadat de verdeling van de nalatenschap heeft plaatsgevonden. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat de tekst van artikel 53a, derde lid, SW niet duidelijk is in haar geval. In de bepaling staat immers niet met zoveel woorden vermeld dat de tweejaarseis ook geldt in gevallen dat nog niet een aanslag is opgelegd. De rechtbank acht de tekst van de bepaling niet zodanig is strijd met de bedoeling van de wetgever dat dat een afwijking van die bedoeling rechtvaardigt. Het gelijk is aan de inspecteur.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/4113

Uitspraakdatum: 23 november 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 31 augustus 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag en conserverende aanslag Recht van Successie, aanslagnummer [nummer] (hierna: de aanslagen).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2011 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, haar broer [broer] en haar gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan Bol fiscalisten teamplayers te Schijndel, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende is de dochter van [erflater] (verder: erflater). Erflater is overleden op [datum] 2006. Aan belanghebbende zijn de volgende aanslagen successierecht opgelegd in verband met de verkrijging uit de nalatenschap van erflater:

- een aanslag van € 133 (artikel 37, eerste lid, Successiewet – verder SW)

- een conserverende aanslag van € 30.057 (artikel 37, tweede lid, SW), waarvan € 21.639 voorwaardelijk onbelast en € 8.418 belast.

2.2. Erflater dreef samen met zijn echtgenote een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: VOF). Erflater was gerechtigd tot 60% in de stille reserves en zijn echtgenote tot de overige 40%. Erflater is op [datum] 2006 overleden. Hij was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.

2.3. In het testament van erflater, opgesteld op 19 september 1984, zijn de echtgenote en de twee kinderen, waaronder belanghebbende, ieder voor 1/3e deel tot erfgenaam benoemd. Tevens is aan de echtgenote het vruchtgebruik gelegateerd van de erfdelen van de kinderen en is ten behoeve van de echtgenote een zogenaamde ouderlijke boedelverdeling opgenomen. In het testament is tevens een bepaling opgenomen dat de echtgenote het recht heeft om binnen een periode van 8 maanden na overlijden de verdeling geheel of gedeeltelijk niet te aanvaarden. De echtgenote heeft van deze clausule gebruik gemaakt, onder meer voor wat betreft het ondernemingsvermogen van erflater.

2.4. Op 27 juli 2009 is bij notariële akte (hierna: de akte) de nalatenschap van erflater verdeeld. Daarin is het ondernemingsvermogen van erflater aan de twee kinderen toegedeeld, ieder voor de helft. De kinderen hebben de onderneming van erflater voortgezet. Beide kinderen hebben een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsregeling van artikel 35c SW voor het aan ieder van hen toegedeelde gedeelte. De inspecteur heeft toepassing van de regeling beperkt tot het 1/3e gedeelte waartoe ieder van de kinderen op grond van het testament gerechtigd was.

2.5. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

a) Dient de inspecteur voor het opleggen van de aanslagen de in de akte genoemde verdeling te volgen?

b) Heeft de inspecteur bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt de akte van verdeling te zullen volgen door niet op de inhoud van de brief van 13 augustus 2008 te reageren?

Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend en de inspecteur beantwoordt beide vragen ontkennend.

Het materiële geschil

2.6. Op grond van het bepaalde in artikel 35b en 35c SW kan op verzoek van de verkrijger de waarde van in de verkrijging begrepen bestanddelen van het vermogen van een onderneming worden aangemerkt als te conserveren waarde.

2.7. Als gevolg van het niet-aanvaarden van de ouderlijke boedelverdeling voor wat betreft het ondernemingsvermogen gold voor dat ondernemingsvermogen een onverdeeldheid. Tot deze onverdeeldheid was krachtens testament ieder der erfgenamen, dus ook belanghebbende, voor 1/3e deel gerechtigd. Belanghebbende heeft dan ook op het moment van overlijden 1/3e deel van de onderneming van erflater verkregen. De faciliteit van artikel 35b en 35c is derhalve in beginsel slechts van toepassing op dit 1/3e deel van de onderneming. Daar doet niet aan af dat de echtgenote de verdeling later heeft gewijzigd waardoor aan belanghebbende 50% van de onderneming van erflater aan belanghebbende is toebedeeld.

2.8. In artikel 53a SW staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“1. Indien na het opleggen van de aanslag of de conserverende aanslag ten gevolge van de verdeling van de nalatenschap wijziging komt in de gerechtigdheid tot de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 35b, vinden op verzoek van de verkrijger wiens gerechtigdheid tot de genoemde vermogensbestanddelen toeneemt, de bepalingen van hoofdstuk IIIA toepassing op basis van de ontstane gerechtigdheid. De aanslag onderscheidenlijk de conserverende aanslag worden opgelegd op basis van, dan wel in overeenstemming gebracht met, de gerechtigdheid zoals die op grond van de in de eerste volzin bedoelde verdeling is ontstaan.

2. (…)

3. Dit artikel vindt slechts toepassing indien de verdeling van de nalatenschap heeft plaatsgevonden binnen twee jaren na het overlijden van erflater.”

2.9. Gezien de plaats van artikel 53a in Hoofdstuk VII van de SW, welk hoofdstuk is getiteld “vermindering”, heeft artikel 53a het karakter van een tegemoetkoming. Het artikel voorziet in een vermindering van de op grond van de overige bepalingen van de SW verschuldigde belasting.

2.10. Naar de rechtbank begrijpt stelt belanghebbende zich op het standpunt dat in haar geval de uiteindelijke verdeling moet worden gevolgd conform het bepaalde in artikel 53a, eerste lid, SW en dat daarbij de tweejaarseis van artikel 53a, derde lid, SW niet geldt omdat de aanslag pas is opgelegd nadat de verdeling van de nalatenschap op 27 juli 2009 heeft plaatsgevonden.

2.11. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat de tekst van artikel 53a, derde lid, SW op dit punt niet duidelijk is. Er staat immers niet met zoveel woorden dat de voorwaarde van verdeling binnen twee jaren na overlijden van de erflater ook geldt in gevallen dat nog niet een aanslag is opgelegd. De rechtbank leidt uit de plaats van de bepaling in de SW echter af dat dat wel de bedoeling van de wetgever is geweest. Een andere uitleg zou bovendien tot het ongerijmde resultaat leiden dat degene aan wie traag een aanslag wordt opgelegd beter af zou zijn dan degene aan wie snel een aanslag is opgelegd. De rechtbank acht de tekst van de bepaling niet zodanig is strijd met de bedoeling van de wetgever dat dat een afwijking van die bedoeling rechtvaardigt.

Opgewekt vertrouwen

2.12. De notaris van belanghebbende heeft bij brief van 13 augustus 2008 aan de inspecteur het volgende medegedeeld: “Hierbij bevestig ik u ons telefonisch onderhoud van hedenmiddag inzake de afwikkeling van de aangifte voor het recht van successie. Wij hebben met elkaar afgesproken dat er nog even gewacht wordt met het opleggen van de aanslag. U heeft toegezegd de aanslag op te schorten tot uiterlijk 1 september 2008. Het verzoek heeft te maken met het beroep op de faciliteiten bedrijfsopvolging (artikel 35b SW). U bent bereid om het resultaat van de akte van verdeling mee te nemen in de bepaling voor de aanslag voor het recht van successie (artikel 35/53 SW). Het resultaat moet zijn dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. Wij zijn volop bezig met de akte van verdeling. Om een splitsing te creëren tussen privé en zakelijk moet er juridisch nog gesplitst worden in appartementsrechten.”

Belanghebbende stelt dat de inspecteur, door niet te reageren op deze brief, bij haar het vertrouwen heeft opgewekt dat de verdeling zou worden gevolgd.

2.13. De inspecteur stelt dat zij wel telefonisch contact heeft opgenomen met de notaris van belanghebbende, maar dat alleen over de redactie van de akte van verdeling met de notaris is gesproken. De inspecteur ontkent dat zij een toezegging aan de notaris heeft gedaan dat voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling, de akte van verdeling zou worden gevolgd.

2.14. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur een als een toezegging of bewuste standpuntbepaling op te vatten uitlating heeft gedaan, waaraan de inspecteur op grond van het tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur behorende vertrouwenbeginsel zou zijn gebonden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de tekst van de brief van 13 augustus 2008 dat de notaris met de inspecteur heeft gesproken over (verder) uitstel van het opleggen van de aanslagen successierecht. Er valt niet uit af te leiden dat de notaris expliciet met de inspecteur heeft gesproken over de verdeling van het ondernemingsvermogen in de afwijking van de testamentaire verdeling of over de gevolgen van het overschrijden van de tweejaarstermijn.

2.15. Gelet op hetgeen is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.

2.16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 23 november 2011 door door mr.drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 28 november 2011

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.