Home

Rechtbank Breda, 09-12-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:BW1391 ECLI:NL:RBBRE:2011:5182 BV1246, 11/2020

Rechtbank Breda, 09-12-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:BW1391 ECLI:NL:RBBRE:2011:5182 BV1246, 11/2020

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
9 december 2011
Datum publicatie
24 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BV1246
Zaaknummer
11/2020

Inhoudsindicatie

De inspecteur kan niet tweemaal uitspraak op bezwaar doen. De rechtbank vernietigt de tweede uitspraak. Een brief waarin belanghebbende schreef dat hij naar aanleiding van de eerste uitspraak de heffingsrente zou betalen "onder protest en met behoud van alle rechten en weren" is een beroepschrift. De inspecteur had dat moeten doorsturen aan de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/2020

Uitspraakdatum: 9 december 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende BV], gevestigd te [plaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Tilburg,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 7 februari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking heffingsrente ter zake van de aanslag vennootschapsbelasting over 2005 (aanslagnummer: [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2011 te Tilburg.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar aandeelhouders [aandelhouder a] en [aandeelhouder b], en namens de inspecteur, [inspecteur a] en [inspecteur b]

1.Beslissing

De rechtbank:

-vernietigt de uitspraak van de inspecteur van 1 maart 2011;

-verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende heeft bij obligatoire overeenkomst van [datum 2005] haar onderneming verkocht, welke bestond uit een verzekeringsportefeuille en daarmee verband houdende activa/passiva. Belanghebbende heeft de koopsom in het jaar 2006 in termijnen ontvangen.

2.2.Belanghebbende heeft de winst die ter zake van de verkoop van de onderneming werd behaald in de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2005 verantwoord.

2.3.Met dagtekening 23 december 2006 is de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2005 opgelegd, waarbij bij beschikking voor een bedrag ad € 56.826 heffingsrente in rekening is gebracht. Daarbij is heffingsrente berekend over het tijdvak dat begint op 1 juli 2005 en eindigt op de dag van dagtekening van het aanslagbiljet, in dit geval 23 december 2006.

2.4.Belanghebbende heeft tegen de beschikking heffingsrente bezwaar gemaakt.

2.5.Bij uitspraak van 7 februari 2007 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.

2.6.Bij brief van 16 februari 2007 heeft belanghebbende op de uitspraak op bezwaar gereageerd. In deze brief, die is gericht aan de bezwaarbehandelaar, schrijft belanghebbende het volgende:

“ Gezien uw beslissing zal het bedrag van de aanslag inclusief heffingsrente ad € 959.932 correct worden voldaan.

Echter op het moment dat u de wettelijke bepalingen toepast, ontstaat er een situatie die alle schijn van onrechtmatigheid heeft.

(…) Het is daarom dat wij u uitdrukkelijk mededelen dat de betaling van de heffingsrente onder protest en met behoud van alle rechten en weren geschiedt”

2.7.Bij brief van 31 januari 2011 heeft belanghebbende de inspecteur verzocht de beschikking heffingsrente alsnog te verminderen. Belanghebbende stelde in deze brief dat de heffingsrente eigenlijk berekend had moeten worden over het tijdvak dat begint op 1 januari 2006 en eindigt op 23 december 2006. Daarbij beriep belanghebbende zich op de uitspraak van Gerechtshof Arnhem van 1 juni 2010, nr. 09/00436, LJN BM7225.

2.8.De inspecteur heeft vorengenoemde brief aangemerkt als een tweede bezwaarschrift tegen de beschikking heffingsrente van 23december 2006. Vervolgens heeft de inspecteur op 1 maart 2011 voor de tweede maal uitspraak op bezwaar gedaan.

Formeel: ontvankelijkheid beroep

2.9.Met betrekking tot de briefwisseling die na de uitspraak op bezwaar van 7 februari 2007 tussen partijen heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank had de inspecteur belanghebbendes brief van 16 februari 2007 - waarin belanghebbende duidelijk laat blijken dat hij het niet eens is met de in rekening gebrachte heffingsrente - aan moeten merken als een beroepschrift en vervolgens, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:15, tweede lid, van de Awb door moeten zenden aan de rechtbank. Ingevolge artikel 6:15, derde lid, van de Awb is dan het tijdstip van indiening van dit beroepschrift bij het onbevoegde orgaan, in dit geval de inspecteur, bepalend voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend. Tussen partijen staat vast dat de brief van 16 februari 2007 op of rondom deze datum bij de inspecteur is binnengekomen. Belanghebbende heeft derhalve tijdig beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 7 februari 2007. Voor zover de inspecteur betoogt dat belanghebbende inmiddels is ontbonden en daarom het beroep niet-ontvankelijk is, overweegt de rechtbank dat hiervan nog geen sprake was ten tijde van het instellen van beroep. Belanghebbende kan daarom worden ontvangen in haar beroep. Aanwijzing voor dit standpunt vindt de rechtbank in het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2004, nr. 37.893, LJN AI0670. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat het beroep ontvankelijk is. De rechtbank beschouwt de brief van belanghebbende van 31 januari 2011 dan als een aanvulling op het beroepschrift.

2.10.De inspecteur heeft op 1 maart 2011 voor een tweede maal uitspraak op bezwaar gedaan inzake dezelfde beschikking. Het systeem van de AWR staat dat niet toe. De rechtbank zal deze tweede uitspraak dan ook vernietigen.

Hoogte heffingsrente

2.11.Materieel is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of in het onderhavige geval heffingsrente mag worden berekend vanaf 1 juli 2005. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.

2.12. Niet in geschil is dat de onderhavige beschikking heffingsrente naar de letter van de wet correct is vastgesteld door de inspecteur. Belanghebbende verzoekt de rechtbank in wezen om in het onderhavige geval de wet terzijde te stellen omdat deze in haar geval onredelijk uitwerkt.

2.13.De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 11 van de Wet van 1829, Stb. 28, houdende Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, niet bevoegd is de innerlijke waarde of billijkheid der wet te beoordelen. Voorts merkt de rechtbank nog op dat blijkens de ontstaansgeschiedenis van genoemd artikel 30f van de AWR de wetgever heeft beseft dat bij de berekening van de heffingsrente geen rekening wordt gehouden met het moment dat een inkomst wordt genoten. De nadelen die daaraan zijn verbonden heeft de wetgever van onvoldoende gewicht bevonden om af te zien van invoering van deze praktisch en eenvoudig uit te voeren berekeningswijze (Kamerstukken Tweede Kamer 2004-2005, 29 797, nr. 6, blz. 17).

2.14.Voor zover belanghebbende betoogt dat de berekeningssystematiek van de heffingsrente in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM overweegt de rechtbank dat de Hoge Raad inmiddels heeft geoordeeld dat dit niet het geval is (arrest van de Hoge Raad van 12 augustus 2011, nr. 10/02949, LJN BR4868). De uitspraak van Hof Arnhem waar belanghebbende zich op beroept is door de Hoge Raad, in het genoemde arrest van 12 augustus 2011, vernietigd. Ook deze grief van belanghebbende faalt.

2.15.Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

Deze uitspraak is gedaan op 9 december 2011 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 9 december 2011

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.