Home

Rechtbank Breda, 07-12-2011, BV1614, 11/3523

Rechtbank Breda, 07-12-2011, BV1614, 11/3523

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
7 december 2011
Datum publicatie
24 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BV1614
Zaaknummer
11/3523

Inhoudsindicatie

WOZ

Belanghebbendes woning ligt aan een drukke weg dichtbij een met verkeerslichten geregeld kruispunt. De rechtbank acht aannemelijk dat van de hinder die belanghebbende ondervindt, van het wachtende verkeer bij het in- en uitrijden van de oprit naar de garage van de woning, een waardedrukkend effect uit gaat. De heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem aangevoerde vergelijkingsobjecten een gelijke mate van hinder ondervinden. De rechtbank vermindert de vastgestelde waarde.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/3523

Uitspraakdatum: 7 december 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda,

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 29 juni 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres A1] te [woonplaats] (hierna: de woning), is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelastingen 2011.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar [gemachtigden]

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de vastgestelde waarde tot € 471.000;

- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van

€ 41 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de woning, per waardepeildatum 1 januari 2010 (hierna: de waardepeildatum), vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2011 tot 1 januari 2012 op € 486.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2011 bekend gemaakt. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde gehandhaafd.

2.2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 243.000.

2.3. De bewijslast inzake de juistheid van de aan de woning toegekende waarde ligt bij de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 1 augustus 2011 door [taxateur], taxateur te Breda. De waarde van de woning is in dit rapport getaxeerd op € 486.000. Naast gegevens van de woning, bevat dit taxatierapport gegevens en beeldmateriaal van een achttal vergelijkingsobjecten, alsmede twee matrixen.

2.4.1. Met het hiervoor vermelde taxatierapport heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de woning op de waardepeildatum een waarde in het economische verkeer had van € 486.000. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. De rechtbank acht slechts één van de vergelijkingspanden voldoende vergelijkbaar, namelijk [adres A2]. De overige zijn naar het oordeel van de rechtbank minder geschikt als vergelijkingsobject omdat de verkoopdata van deze panden te ver van de waardepeildatum afliggen ([adres A3, A4, A5, A6]) of, in tegenstelling tot de woning die een hoekwoning is, tussenwoningen zijn, dan wel een andere uitstraling hebben ([adres B], [adres C] en [adres A7]).

2.4.2. Met de onderlinge verschillen tussen [adres A2] en de woning is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende rekening gehouden, althans niet inzichtelijk is gemaakt dat en in hoeverre met de hierna beschreven omstandigheid rekening is gehouden. Belanghebbende heeft gesteld dat hij veel hinder ondervindt van het verkeer dat moet wachten voor de verkeerslichten aan het kruispunt [adres A] en [adres D]/[adres E]. Immers, zo stelt belanghebbende, de woning ligt dicht bij dit kruispunt en het wachtende verkeer blokkeert veelvuldig de eveneens aan de [adres A] gelegen oprit van de woning zodat belanghebbende problemen ondervindt bij het in- en uitrijden. De rechtbank acht aannemelijk dat daarvan een waardedrukkend effect uitgaat. De met statistieken onderbouwde stelling van de heffingsambtenaar dat de vergelijkingspanden min of meer dezelfde verkeershinder ondervinden maakt dat niet anders. Weliswaar heeft ook

[adres A2] een inrit aan de [adres A], in dezelfde rijrichting als de woning maar [adres A2] is verder van het kruispunt gelegen dan de woning, zodat niet aannemelijk is dat [adres A2], voor wat betreft de inrit, een gelijke mate van hinder ondergaat. De omstandigheid dat [adres A2] een grotere inhoud heeft en een hogere waarde per m³ (€ 723 per m³ bij 620m³) dan de woning (€ 580 per m³ bij 557m³) doet daar niet aan af. De heffingsambtenaar heeft weliswaar zelf aangegeven, dat dit pand gerenoveerd is en een betere staat van onderhoud heeft dan de woning, maar niet inzichtelijk is gemaakt wat daarvan de invloed is op de waarde per m³.

2.5. Belanghebbende heeft, met hetgeen hij heeft aangevoerd naar het oordeel van de rechtbank evenmin de door hem bepleite waarde aannemelijk gemaakt.

2.6. Nu beide partijen de waarde niet aannemelijk hebben gemaakt, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum schattenderwijs op € 471.000.

2.7. Artikel 30, lid 2, van de Wet WOZ bepaalt dat, indien de WOZ beschikking en de aanslag(en) in de onroerendezaakbelastingen (OZB) in één geschrift zijn vastgesteld, het bezwaar tegen de beschikking mede wordt geacht de aanslag(en) te betreffen. De heffingsambtenaar heeft geen uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag OZB. De rechtbank kan daarover dan ook geen uitspraak doen. De rechtbank zal de zaak niet terugwijzen naar de heffingsambtenaar om alsnog uitspraak te doen op het bezwaar tegen de aanslag OZB omdat in artikel 18a van de AWR is bepaald dat die aanslag moet worden verminderd indien een lagere waarde voor de WOZ onherroepelijk komt vast te staan. De heffingsambtenaar zal dus op eigen initiatief de aanslag OZB moeten aanpassen. Daar is geen rechterlijke uitspraak over die aanslag voor nodig.

2.8. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.

2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 7 december 2011 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 7 december 2011

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.