Rechtbank Breda, 22-07-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:3270 BX1337, 10/2873
Rechtbank Breda, 22-07-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:3270 BX1337, 10/2873
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 22 juli 2011
- Datum publicatie
- 13 juli 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2011:BX1337
- Zaaknummer
- 10/2873
Inhoudsindicatie
Ruilarresten. Herinvesteringsreserve. De rechtbank is van oordeel dat de ruilarresten in het onderhavige geval niet van toepassing zijn. De rechtbank leidt uit de feiten af dat belanghebbende twee losstaande plannen tot aankoop en verkoop van onroerend goed heeft verzameld en gecombineerd. Namelijk één plan van haar voormalige aandeelhouders om de onroerend goed portefeuille van belanghebbende in privé aan te kopen en één plan van de nieuwe aandeelhouder die een kantoorpand wilde aankopen en inbrengen in een afzonderlijke rechtspersoon. Van een samenhangend plan om het ene activum te vervangen voor het andere activum is dan geen sprake. Voorts is de rechtbank van oordeel dat artikel 15e van de Wet Vpb in het onderhavige geval aan de vorming van een herinvesteringsreserve in de weg staat. Uit het feitencomplex leidt de rechtbank af dat zowel belanghebbende, de oorspronkelijke aandeelhouders alsmede de nieuwe aandeelhouders, hebben beoogd en tot stand gebracht de verkoop van de onroerend goed portefeuille door toedoen van de oorspronkelijke aandeelhouders en de vervangende aankoop van het kantoorpand door toedoen van de nieuw aandeelhouder. Deze situatie valt naar het oordeel van de rechtbank onder artikel 15e van de Wet Vpb.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/2873
Uitspraakdatum: 22 juli 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV (voorheen genaamd: [vennootschap A] BV), gevestigd te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 17 juni 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2006 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 4.028.556 (aanslagnummer: [nummer]V.66). Bij die aanslag is tevens bij afzonderlijke beschikkingen een verzuimboete van € 113 opgelegd, een bedrag van € 182.633 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verlies vastgesteld op nihil.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2011 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden [gemachtigden], verbonden aan [accountantskantoor] te Heerlen, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende (tot 28 september 2006 genaamd [vennootschap A] BV) is op [datum] 1995 opgericht door de heer [X]. Bij de oprichting heeft de heer [X] de aan hem toebehorende - verhuurde - onroerende zaken ingebracht tegen uitreiking van alle aandelen in belanghebbende. De onroerende zaken betroffen verscheidene winkel- en woonpanden in de gemeenten Zwolle en Deventer (hierna: de panden).
2.2.In het jaar 1998 heeft de heer [X] de aan hem toebehorende aandelen in belanghebbende verkocht aan zijn drie kinderen - [de kinderen] - en aan de “Stichting [stichting]”. Na deze transactie bezaten de kinderen van de heer [X] ieder 33,07% van de aandelen in belanghebbende. De “Stichting [stichting]” bezat 0,77% van de aandelen in belanghebbende.
2.3.Voor het bepalen van de totale waarde van de panden heeft belanghebbende de inspecteur in maart 2006 verzocht om een minnelijke taxatie. Uitkomst van deze minnelijke taxatie was dat de totale waarde van de onroerend goed portefeuille € 4.177.500 bedroeg.
2.4.Vervolgens vinden in periode 20 juni 2006 tot en met 29 september 2006 de volgende handelingen plaats:
- Op 20 juni 2006 besluit de algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende tot een statutenwijziging waarbij het kapitaal wordt verminderd, door middel van een terugbetaling op aandelen, met € 1.947.755.
- Op 11 juli 2006 hebben [vennootschap B] C.V. en [vennootschap C] N.V. het kantoorpand [het kantoorpand] (hierna: het kantoorpand) verkocht aan [vennootschap D] NV (hierna; [vennootschap D]) voor een bedrag van € 5.400.000.
- Op 16 juli 2006 wordt een koopovereenkomst gesloten tussen belanghebbende en drie van haar aandeelhouders. Overeengekomen wordt dat de aandeelhouders - [de kinderen] – de panden kopen voor een bedrag van € 4.177.500.
- Bij notariële akte van 27 september 2006 heeft de levering plaatsgevonden van de panden aan [de kinderen]. De koopprijs wordt daarbij verrekend met de vordering die de kopers, tevens aandeelhouders, hebben wegens het besluit tot terugbetaling van kapitaal. Het restant van de koopsom ad € 2.229.745 blijven de kopers schuldig.
- Bij notariële akte van 28 september 2006 om 08:50 uur, heeft belanghebbende die dag voor een bedrag van € 5.400.000 het kantoorpand [het kantoorpand] (hierna: het kantoorpand) gekocht van de [vennootschap D] NV (hierna: [vennootschap D]). [vennootschap D] had het kantoorpand eerder op 11 juli 2006 voor dezelfde prijs van [vennootschap B] C.V. en [vennootschap C] N.V. gekocht. In de bovengenoemde notariële akte is vastgelegd dat de overeenkomst van rechtswege wordt ontbonden als [vennootschap D] of een aan haar gelieerde partij op 28 september 2006 niet alle aandelen in belanghebbende in eigendom heeft. Het verschuldigde bedrag voor het kantoorpand te [plaats] heeft belanghebbende onder andere gefinancierd door het afsluiten van een hypothecaire lening van € 4.800.000 alsmede een bedrag van € 650.000 dat van de heer [Z] is ontvangen. De heer [Z] is zelfstandig bevoegd directeur van [vennootschap E].
- Bij notariële akte van 28 september 2006 om 09:05 uur, wordt er een koopovereenkomst gesloten waarbij de aandelen in belanghebbende voor een bedrag van € 2.902.806 worden verkocht aan [vennootschap E] B.V. (hierna: [vennootschap E]). De koopsom wordt voldaan door overname van de schuld van € 2.902.806 die de aandeelhouders hebben aan belanghebbende. De koopovereenkomst voorziet in de mogelijkheid van ontbinding indien de levering aan belanghebbende van het kantoorpand niet uiterlijk op 29 september 2006 onherroepelijk tot stand komt.
- Bij notariële akte van 28 september 2006 om 09.20 uur, worden de aandelen in belanghebbende aan [vennootschap E] geleverd en wordt de naam van belanghebbende gewijzigd in de huidige naam.
- Bij notariële akte van 29 september 2006 om 08:45 uur, wordt het kantoorpand geleverd door [vennootschap B] C.V. en [vennootschap C] N.V. aan [vennootschap D].
- Bij notariële akte van 29 september 2006 om 09:00 uur, wordt het kantoorpand door [vennootschap D] aan belanghebbende geleverd.
2.5.In geschil is of belanghebbende de boekwinst die is behaald bij de verkoop van de panden kan afboeken van de koopsom van het kantoorpand. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. Primair stelt belanghebbende daartoe dat de zogenoemde ruilarresten hier van toepassing zijn. Subsidiair stelt belanghebbende dat ter zake van boekwinst een herinvesteringsreserve gevormd kan worden. De verzuimboete is niet in geschil.
Ruilarresten
2.6.Met betrekking tot de toepassing van de ruilarresten heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 22 oktober 2010, nummer 09/04077 (LJN BO1393) het volgende overwogen:
“De zogenoemde ruilarresten zien op gevallen waarin de belastingplichtige ten tijde van de vervreemding van een activum een concreet plan heeft om in directe samenhang met de vervreemding van het activum een ander activum te verwerven dat zowel functioneel als economisch in het vermogen van de belastingplichtige dezelfde plaats inneemt als het vervreemde activum. Goed koopmansgebruik staat dan toe de ter gelegenheid van de vervreemding behaalde boekwinst in mindering te brengen op de kostprijs van dat andere activum, waardoor bij de vervreemding geen winst tot uitdrukking behoeft te worden gebracht.”
2.7.Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat er vanuit belanghebbende bezien ten tijde van de vervreemding van de panden, dus op 16 juli 2006, een samenhangend plan was om de panden te vervangen voor een kantoorpand. Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld leidt de rechtbank af dat er in het onderhavige geval sprake was van twee losstaande plannen. Eén plan van de voormalige aandeelhouders - de familie [X] - die de panden in privé wilden kopen en één plan van de heer [Z], vertegenwoordigd door [vennootschap D], die het kantoorpand wilde aankopen en inbrengen in een afzonderlijke rechtspersoon. De omstandigheid dat belanghebbende deze losstaande plannen heeft verzameld en gecombineerd, maakt echter niet dat zij direct met elkaar samenhangen.
2.8.Ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat er in het onderhavige geval wel directe samenhang bestaat tussen de vervreemding van de panden en de verwerving van het kantoorpand, is de rechtbank van oordeel dat de ruilarresten hier niet van toepassing zijn. Redengevend hiervoor acht de rechtbank het volgende. Voor de overdracht van de panden verhuurt belanghebbende verschillende woon- en winkelpanden – 11 in totaal – in twee gemeentes in de provincie Overijssel. Na de verkoop is belanghebbende slechts eigenaar van één kantoorpand in de provincie Utrecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het kantoorpand een geheel ander risicoprofiel dan de vervreemde panden. Niet alleen vindt de verhuur van een kantoorpand op een geheel andere markt plaats dan de verhuur van de woon- en winkelpanden, echter ook qua risicospreiding vindt er een beduidende wijziging plaats. In eerste instantie heeft belanghebbende te maken met 11 verschillende huurders. Na de transactie heeft belanghebbende te maken met één huurder. In geval van betalingsachterstanden loopt belanghebbende nu veel meer risico. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet gezegd worden dat het kantoorpand economisch dezelfde plaats inneemt in het vermogen van belanghebbende als de verkochte panden.
2.9.Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 2.7 en 2.8 heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende ter zake van de verkoop van de panden geen recht heeft op toepassing van de ruilarresten.
Herinvesteringreserve
2.10.Rest de vraag of belanghebbende ter zake van de met de verkoop van de panden behaalde boekwinst, een herinvesteringsreserve kan vormen. De inspecteur heeft betoogd dat artikel 15e van de Wet op de vennootschapsbelasting (thans artikel 12a) (hierna: Wet Vpb) in het onderhavige geval eraan in de weg staat om een herinvesteringsreserve te vormen. Is dit niet naar de letter van de wet, aldus de inspecteur, dan is dat in ieder geval op grond van doel en strekking van deze bepaling.
2.11. Artikel 15e (oud) van de Wet Vpb luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Indien aannemelijk is dat op enig tijdstip het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd, gelden in afwijking in zoverre van artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 de volgende regels:
a. een ten tijde van die wijziging reeds gevormde herinvesteringsreserve wordt direct voorafgaande aan die wijziging aan de winst toegevoegd;
b. na die wijziging kan een herinvesteringsreserve slechts worden gevormd ter zake van vervreemde bedrijfsmiddelen waarvan het besluit tot vervreemding is genomen na die wijziging.
De eerste volzin is niet van toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat gedurende de laatste drie maanden voorafgaande aan de wijziging zijn bezittingen voor minder dan de helft hebben bestaan uit beleggingen.”
2.12.Deze bepaling houdt in dat, een belastingplichtige, onder voorwaarden, geen gebruik kan maken van een herinvesteringsreserve indien (het besluit tot) de verkoop van een bedrijfsmiddel plaatsvindt onder het oorspronkelijke aandeelhouderschap en de vervangende aankoop onder het in belangrijke mate gewijzigde aandeelhouderschap.
2.13.Met de in 2.4 vermelde samenhangende en van elkaar afhankelijke rechtshandelingen hebben belanghebbende, de oorspronkelijke aandeelhouders en de nieuwe aandeelhouders, beoogd en tot stand gebracht de verkoop van de panden door toedoen van de oorspronkelijke aandeelhouders en de vervangende aankoop van het kantoorpand door toedoen van de nieuwe aandeelhouder(vergelijk Hoge Raad, 21 maart 1984, nr. 22 087, in BNB 1984/235). Dat de vervangende aankoop al heeft plaatsgevonden voor de aandeelhouderswisseling maakt dit niet anders nu deze aankoop plaatsvond door toedoen van de nieuwe aandeelhouder en afhankelijk is gesteld van diens toekomstig aandeelhouderschap. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat artikel 15e van de Wet Vpb aan de vorming van een herinvesteringsreserve in de weg staat.
2.14.Het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag is op grond van vorenoverwogene aan de zijde van de inspecteur. De door belanghebbende nog opgeworpen vraag of de ten behoeve van de verkochte panden gedane uitgaven zijn aan te merken als onderhoudskosten danwel als kosten van verbetering, kan daarom onbeantwoord blijven. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond.
2.15.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en mr. W.A.P. van Roij, rechters, en door de voorzitter en mr. M. Jansen, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 28 juli 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.