Home

Rechtbank Breda, 19-01-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:231 ECLI:NL:RBBRE:2012:301 BV6636, 10/3451

Rechtbank Breda, 19-01-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:231 ECLI:NL:RBBRE:2012:301 BV6636, 10/3451

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
19 januari 2012
Datum publicatie
22 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BV6636
Zaaknummer
10/3451

Inhoudsindicatie

Landbouwvrijstelling

Belanghebbende, glastuinbouwer, heeft in 2003 een perceel landbouwgrond gekocht in de verwachting dat de bestemming zou wijzigen in glastuinbouwgrond. Vooruitlopend daarop heeft hij de grond alvast geschikt gemaakt voor glastuinbouw en heeft hij vervolgens tijdelijk de grond om niet in gebruik gegeven aan een derde. Uiteindelijk is vast komen te staan dat de bestemming van het perceel niet zal worden gewijzigd. Belanghebbende stelt dat de waardedaling van het perceel niet onder de landbouwvrijstelling valt. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende handelingen aan het perceel heeft verricht die erop gericht zijn het perceel bedrijfsklaar te maken en dat daarom het perceel in 2003 feitelijk dienstbaar is geweest aan de uitoefening van het landbouwbedrijf van belanghebbende. Nu belanghebbende slechts heeft gedoogd dat er tijdelijk een ander om niet gebruik van het perceel maakte, waarbij dit gebruik zou eindigen op het moment dat belanghebbende het perceel in zijn onderneming kon gaan gebruiken heeft hij in die periode de voor zijn bedrijfsuitoefening benodigde beschikkingsmacht over het perceel niet verloren. Het gelijk is aan de inspecteur.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/3451

Uitspraakdatum: 19 januari 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 14 juli 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], thans verbonden aan [kantoornaam gemachigde] te Bergen op Zoom, tot bijstand vergezeld door [de heer P.] en namens de inspecteur, mr. [gemachtigde].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Tot 1 januari 2003 exploiteerde belanghebbende in de vorm van een maatschap samen met zijn vader en moeder een glastuinbouwbedrijf te [woonplaats]. Belanghebbende heeft op voormelde datum het aandeel van zijn vader en moeder in de maatschap overgenomen en het glastuinbouwbedrijf zelfstandig voortgezet.

2.2. Bij notariële akte van 12 november 2003 is aan belanghebbende geleverd een perceel landbouwgrond, gelegen te [gemeente X] aan de [adres] ter grootte van ongeveer 5.35.50 ha (hierna: het perceel). De daaraan ten grondslag liggende koopovereenkomsten dateren van 11 augustus en 18 oktober 2003. Het perceel is gekocht met de intentie om er kassen op te bouwen. De koopprijs van het perceel bedroeg, exclusief omzetbelasting, € 485.698,50. In betreffende notariële akte is, voor zover hier van belang, op pagina 5 het volgende opgenomen:

“SLOT AKTE

De comparanten, (…), verklaarden blijkens de hiervoor vermelde koopovereenkomsten, nog het volgende te zijn overeengekomen:

1. Indien de bestemming van het verkochte ‘onherroepelijk’ zal worden gewijzigd in een glastuinbouwbestemming dan zal de koper aan de verkoper een bedrag bijbetalen (…), of totaal een honderd zeventig duizend negen en negentig euro (€ 170.099,00), exclusief de dan wettelijk verschuldigde omzetbelasting.

De betaling van laatstgemeld bedrag met de dan verschuldigde omzetbelasting zal dan plaatsvinden uiterlijk twee jaar nadat het bestemmingsplan formeel gewijzigd is.”

2.3. In opdracht en voor rekening van belanghebbende zijn door [onderneming A.] BV, nog voordat de levering van het perceel heeft plaatsgevonden, grondwerkzaamheden verricht aan het perceel. Voormelde werkzaamheden bestonden uit het draineren en egaliseren (inclusief cultivatoren) van het perceel. Dit betrof werkzaamheden om het perceel geschikt te maken voor bebouwing in het kader van de glastuinbouw.

2.4. In 2003 had de gemeente [gemeente X] plannen om een gebied waarin ook het perceel lag aan te wijzen als glastuinbouwgebied. Op 29 april 2004 is vast komen te staan dat de bestemming van het perceel niet zal worden gewijzigd.

2.5. Ten behoeve van de inbreng van de onderneming in een besloten vennootschap op 1 januari 2004, heeft belanghebbende de waarde van het perceel laten taxeren. Het perceel is door de taxateurs [taxateurs] van [kantoornaam taxateurs] te Ellemeet gewaardeerd op € 267.750, met als peildatum 1 januari 2004. In het taxatierapport (met als opnamedatum 25 mei 2004) staat, voor zover hier van belang, op pagina 5 vermeld:

“12. Omschrijving gronden

De landbouwgronden zijn gelegen aan de [adres] te [gemeente X] en bestaan uit goede zavelgrond.

De ontwatering is goed. Het perceel is goed ontsloten en heeft een goede vorm. Op dit moment wordt het perceel jaarlijks verpacht.

Het perceel is recentelijk aangekocht met het doel om een nieuw glastuinbouwbedrijf te stichten. Door het genomen voorbereidingsbesluit van de gemeente is dit perceel in de nabije toekomst uitgesloten van glastuinbouw.

Het perceel is groot 5.35.50 ha.”

2.6. Belanghebbende heeft zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2003 (hierna: de aangifte) op 15 juni 2005 ingediend. In voormelde aangifte heeft belanghebbende de waardedaling van het perceel van € 217.949 (zijnde € 485.699 minus € 267.750) in mindering gebracht op zijn resultaat uit onderneming.

2.7. De inspecteur heeft bij de aanslagregeling de landbouwvrijstelling toegepast op de onder punt 2.6 genoemde waardedaling.

2.8. In geschil is het antwoord op de vraag of de waardedaling van het perceel van € 217.949 onder de landbouwvrijstelling zoals bedoeld in artikel 3.12, eerste lid, van de Wet IB 2001 valt. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

2.9. In artikel 3.12, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt het volgende bepaald:

“Tot de winst behoren niet voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden — daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen — voorzover de waardeverandering van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf.”

Volgens vaste jurisprudentie is het voor toepassing van de landbouwvrijstelling niet voldoende dat de grond tot het bedrijfsvermogen van het landbouwbedrijf behoort. Vereist is ook dat de grond dienstbaar is aan de uitoefening van dat landbouwbedrijf.

2.10. Belanghebbende stelt zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat voor het van toepassing zijn van de landbouwvrijstelling in het onderhavige geval, het perceel de bestemming glastuinbouw moet hebben en dat het ontbreken van die bestemming maakt dat het perceel niet dienstbaar is aan de uitoefening van zijn landbouwbedrijf. Tevens stelt belanghebbende dat het perceel in 2003 ter beschikking heeft gestaan aan [de heer P.], waardoor het perceel feitelijk niet kon worden gebruikt voor de glastuinbouw. Voorts stelt belanghebbende dat “het aanwenden van grond in het kader van een landbouwbedrijf” en “het dienstbaar zijn aan de onderneming” verder gaan dan enkel het hebben van de intentie om het perceel te gaan gebruiken in zijn onderneming.

2.11. Vaststaat dat belanghebbende en [de heer P.] met ingang van 1 april 2004 schriftelijk zijn overeengekomen dat [de heer P.] het perceel voor de periode van één jaar pacht tegen een vergoeding van € 5.500, inclusief omzetbelasting.

Zowel belanghebbende als [de heer P.] hebben ter zitting verklaard dat zij eerder mondeling overeen zijn gekomen dat [de heer P.] het perceel om niet mocht gebruiken in de periode november 2003 tot en met maart 2004. Eén van de afspraken daarbij was dat, indien het perceel in voormelde periode de bestemming glastuinbouw zou krijgen, de door [de heer P.] geteelde gewassen zouden worden gerooid zonder vergoeding daarvoor. Tevens zou dan het aan [de heer P.] toegestane gebruik eindigen. De rechtbank acht deze verklaringen geloofwaardig.

2.12. De rechtbank is van oordeel dat de aankoop van het perceel in een periode waarin waarschijnlijk de bestemming zou worden gewijzigd in die van glastuinbouw en het laten verrichten van grondwerkzaamheden (draineren en egaliseren) aan het perceel, handelingen vormen die erop gericht zijn het perceel bedrijfsklaar te maken. Vorenstaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het perceel in 2003 feitelijk dienstbaar is geweest aan de uitoefening van het landbouwbedrijf van belanghebbende. Dat het perceel uiteindelijk niet de bestemming glastuinbouw heeft gekregen, doet hier niet aan af.

2.13. Gelet op de onder punt 2.11 vermelde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende in de periode november 2003 tot en met december 2003 de voor zijn bedrijfsuitoefening benodigde beschikkingsmacht over het perceel heeft verloren. Belanghebbende heeft slechts gedoogd dat er tijdelijk een ander om niet gebruik van het perceel maakte, waarbij dit gebruik zou eindigen op het moment dat belanghebbende het perceel in zijn onderneming kon gaan gebruiken. Van een pacht- dan wel huurovereenkomst is in die periode dan ook geen sprake. In een dergelijk geval is naar het oordeel van de rechtbank het perceel nog steeds dienstbaar aan de feitelijke bedrijfsuitoefening van belanghebbende. De rechtbank verwerpt dan ook belanghebbendes stellingen dat het perceel een belegging vormde en niet dienstbaar was aan de onderneming.

2.14. Gelet op hetgeen is overwogen is het gelijk aan de zijde van de inspecteur en is het beroep ongegrond verklaard.

2.15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 19 januari 2012 door mr.drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. K.G. Scholten, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 26 januari 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.