Home

Rechtbank Breda, 31-01-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1631 BV8445, 10/3562

Rechtbank Breda, 31-01-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1631 BV8445, 10/3562

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
31 januari 2012
Datum publicatie
9 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BV8445
Zaaknummer
10/3562

Inhoudsindicatie

Artikel 36 Invorderingswet 1990

Einde bestuurderschap. Aansprakelijkstelling (gewezen) bestuurder voor de verschuldigde belasting die tijdens haar bestuur is ontstaan en de daarbij behorende kosten en invorderingsrente. Aansprakelijkheid kosten en invorderingsrente beperkt tot periode bestuurderschap.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/3562

Uitspraakdatum: 31 januari 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Oss, de ontvanger.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de ontvanger van 23 juli 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling van 26 maart 2010, nummer [nummer]

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2012 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde en tevens ex-partner van belanghebbende, [ex-partner], en namens de ontvanger, [gemachtigden].

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- stelt het bedrag van de aansprakelijkheid vast op € 14.197;

- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. [H. B.V.] (hierna: [H. B.V.]) is opgericht op [datum] 2008. Aandeelhouders zijn belanghebbende en haar toenmalige partner [ex-partner], ieder voor 50%. In de akte van oprichting is belanghebbende tezamen met [ex-partner] benoemd tot bestuurder van [H. B.V.].

2.2. Volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) is belanghebbende bestuurder geweest van [H. B.V.] van [datum] 2008 tot 15 april 2009. Per laatstgenoemde datum is belanghebbende volgens het handelsregister uitgetreden als bestuurder. Het formulier van de KvK waarop is gemeld dat belanghebbende als bestuurder is afgetreden is ondertekend door [ex-partner] en is door de KvK op 15 december 2009 ontvangen en verwerkt.

2.3. Over de tijdvakken januari 2008 tot en met december 2009 heeft [H. B.V.] de volgens haar aangiften verschuldigde loon- en omzetbelasting niet geheel voldaan. Over het tijdvak januari 2010 heeft de inspecteur ambtshalve aanslagen loon- en omzetbelasting opgelegd omdat door [H. B.V.] geen aangiften zijn gedaan. Belanghebbende is als bestuurder aansprakelijk gesteld voor - thans nog - de volgende naheffingsaanslagen die zijn opgelegd aan [H. B.V.], plus kosten en invorderingsrente:

Omzetbelasting:

Datum Nummer Betreft Bedrag Kosten Invorderingsrente

26-11-2008

[nummer].F018270 3e kwartaal 2008 € 56 € 42

25-2-2009 [nummer].F018300 4e kwartaal 2008 € 3.012 € 27 € 91

28-5-2009 [nummer].F019210 1e kwartaal 2009 € 98 € 53

25-6-2009 [nummer].F019040 apr-09 € 647 € 89

28-7-2009 [nummer].F019050 mei-09 € 3.060 € 251 € 48

26-8-2009 [nummer].F019060 jun-09 € 687 € 92

25-9-2009 [nummer].F019070 jul-09 € 1.332 € 134

27-10-2009 [nummer].F019080 aug-09 € 2.305 € 200 € 21

24-12-2009 [nummer].F019100 okt-09 € 497 € 82

24-3-2010 [nummer].F018502 feb-08 € 1.044

24-3-2010 [nummer].F018503 jan-08 € 1.044

24-3-2010 [nummer].F018504 mrt-08 € 1.044

26-2-2010 [nummer].F019051 mei-09 € 2.887 € 15

24-2-2010 [nummer].F019120 dec-09 € 1.471 € 15

24-3-2010 [nummer].F010010 jan-10 € 3.626

Loonheffingen:

Datum Nummer Betreft Bedrag Kosten Invorderingsrente

24-3-2010 [nummer].A018080 jan-10 € 1.836

2.4. De beschikking aansprakelijkstelling is vastgesteld op een bedrag van € 25.806.

2.5. [H. B.V.] is in staat van faillissement verklaard bij rechterlijke uitspraak van [datum] 2010.

2.6. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld.

2.7. Het eerste geschilpunt betreft de vraag of de ontvanger belanghebbende terecht als “bestuurder” heeft aangemerkt in de zin van artikel 36 Invorderingswet 1990 (hierna: Inv) vanaf de oprichtingsdatum tot aan het faillissement van [H. B.V.]. Belanghebbende heeft betoogd dat zij nooit enige bestuurshandeling heeft verricht en zich nooit met [H. B.V.] heeft bemoeid.

2.8. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 27 juni 2008, nr. 07/10704 (BNB 2008/239) behoort de ontvanger in een geval als het onderhavige niet tot de door artikel 18 van de Handelsregisterwet 1996 beschermde derden. Zijn vordering berust immers op de wet en vloeit niet voort uit een rechtsbetrekking waarop genoemd artikel 18 ziet, te weten een rechtsbetrekking op het aangaan waarvan het ontbreken van een juiste en volledige inschrijving in het handelsregister van hetgeen daarin wettelijk ingeschreven moet worden, in het algemeen van invloed kan zijn. Voor het antwoord op de vraag of belanghebbende bestuurder was als bedoeld in artikel 36, lid 1, Inv is dus niet beslissend of betrokkene in het handelsregister stond ingeschreven als bestuurder van de desbetreffende vennootschap.

2.9. Vaststaat echter dat belanghebbende in de akte van oprichting tot bestuurder van [H. B.V.] is benoemd en ingeschreven in het handelsregister. Belanghebbende heeft niet gesteld dat dat zonder haar instemming is gebeurd. Belanghebbende is dan vanaf de oprichting van [H. B.V.] bestuurder in de zin van artikel 36 Inv.

2.10. In geschil is dan nog wanneer belanghebbende geen bestuurder meer is. Ter zitting heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat zij per 15 april 2009 haar bestuurderschap heeft beëindigd. De ontvanger stelt zich op het standpunt dat belanghebbende bestuurder is geweest tot het aan het faillissement van [H. B.V.], daar het bestuurderschap niet rechtsgeldig is beëindigd nu er geen besluit is geweest van de algemene vergadering van aandeelhouders.

2.11. De rechtbank acht aannemelijk dat de brief van [ex-partner] van 15 december 2009 met medeweten en instemming van belanghebbende is geschreven omdat belanghebbende heeft aangegeven geen bestuurder van [H. B.V.] meer te willen zijn. Niet is gesteld of aannemelijk geworden dat belanghebbende na 15 december 2009 nog enige handeling als bestuurder van [H. B.V.] heeft verricht. Belanghebbende kan dan in elk geval vanaf 15 december 2009 niet meer als bestuurder in de zin van artikel 36 Inv worden aangemerkt. Het ligt echter op de weg van belanghebbende als meest gerede partij om aannemelijk te maken dat zij reeds vóór 15 december 2009 heeft aangegeven haar functie als bestuurder te willen neerleggen. Belanghebbende heeft daarvoor geen bewijs geleverd.

De enkele verklaring van [ex-partner] daarover ter zitting acht de rechtbank onvoldoende aangezien niet is verklaard waarom hierover pas in december 2009 een brief is gestuurd aan de KvK. De rechtbank ziet dan ook geen reden om het einde van het bestuurderschap eerder te situeren dan 15 december 2009.

Meldingsplicht

2.12. [H. B.V.], dan wel de bestuurder namens [H. B.V.], was verplicht om onverwijld nadat gebleken was dat zij niet tot betaling van de omzetbelasting in staat was, daarvan mededeling te doen aan de ontvanger (artikel 36, tweede lid, Inv). Uit artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 (hierna: het Besluit) volgt dat onverwijld wil zeggen uiterlijk twee weken na de dag waarop ingevolge artikel 19 van de AWR de verschuldigde belasting op aangifte behoorde te zijn afgedragen of voldaan. Op grond van het tweede lid van artikel 7 van het Besluit kon de mededeling, in geval van betalingsonmacht ter zake van een naheffingsaanslag die is opgelegd vanwege de omstandigheid dat de verschuldigde belasting meer beloopt dan die welke overeenkomstig de aangifte is dan wel had moeten worden afgedragen of voldaan, voor zover die omstandigheid niet te wijten is aan opzet of grove schuld van het lichaam, in afwijking van het eerste lid, worden gedaan uiterlijk twee weken na de vervaldag van die aanslag.

2.13. Belanghebbende heeft niet gesteld en ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat er naheffingsaanslagen zijn opgelegd vanwege de omstandigheid dat de verschuldigde belasting meer beloopt dan die welke overeenkomstig de aangifte is dan wel had moeten worden afgedragen of voldaan. Derhalve is de termijn van artikel 7, eerste lid van het Besluit van toepassing. Dit betekent dat belanghebbende als bestuurder de betalingsonmacht had moeten melden conform het bepaalde in artikel 7, eerste lid, van het Besluit. Dat geldt voor de omzetbelasting die verschuldigd is over de tijdvakken tot en met oktober 2009.

2.14. Onder bestuurder wordt mede verstaan de gewezen bestuurder tijdens wiens bestuur de belastingschuld is ontstaan (artikel 36, vijfde lid, onder a, Inv). De aansprakelijkheid voor gewezen bestuurders ligt anders dan die voor “gewone’ bestuurders. Voor de beoordeling van de vraag of men een gewezen bestuurder is in de zin van de wet is beslissend het moment waarop moet worden voldaan aan de meldingsplicht.

Aansprakelijkheid belanghebbende

2.15. Voor de aansprakelijkheid van belanghebbende kunnen dan drie verschillende categorieën van naheffingsaanslagen worden onderscheiden: de aanslagen waarvoor belanghebbende als bestuurder aansprakelijk is gesteld, de aanslagen waarvoor belanghebbende als gewezen bestuurder aansprakelijk is gesteld en de aanslagen waarvoor zij aansprakelijk is gesteld maar die niet tijdens haar bestuur zijn ontstaan.

2.16. Tot de laatste categorie behoren in elk geval de naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffingen over de periode januari 2010. Belanghebbende kan daarvoor niet aansprakelijk gesteld worden nu de belastingschulden niet tijdens haar bestuur zijn ontstaan.

2.17. Niet duidelijk is tot welke categorie de naheffingsaanslag omzetbelasting over december 2009 behoort. Als die betrekking heeft op omzetbelasting die verschuldigd is geworden wegens leveringen en diensten van na 15 december 2009, is belanghebbende daarvoor niet aansprakelijk. Zoals de rechtbank in 2.11 heeft overwogen, was belanghebbende vanaf 15 december 2009 immers geen bestuurder meer. Zij kan dan alleen aansprakelijk worden gesteld voor belasting die verschuldigd is geworden in de eerste 14 dagen van december. De ontvanger heeft echter niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat en in hoeverre de nageheven omzetbelastingschuld in die periode is ontstaan. De bewijslast daarvan rust echter wel op de ontvanger. Nu hij daaraan niet heeft voldaan, acht de rechtbank belanghebbende hiervoor niet aansprakelijk.

2.18. De overige naheffingsaanslagen behoren tot de eerste onder 2.15 genoemde categorie. Vast staat dat [H. B.V.] geen melding heeft gemaakt van haar betalingsonmacht (artikel 36, tweede lid, Inv juncto artikel 7 van het Besluit) .

Op grond van artikel 36, vierde lid, Inv wordt dan vermoed dat de niet betaling van de belastingschulden aan de bestuurder is te wijten. Tot de weerlegging van dit vermoeden wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat het lichaam niet heeft voldaan aan de melding van betalingsonmacht. Belanghebbende heeft alleen gesteld dat zij zich nooit met de bedrijfsvoering heeft bemoeid. Aldus heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het niet melden niet aan haar te wijten is. Belanghebbende is derhalve terecht aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde omzetbelastingschulden die tijdens haar bestuur zijn ontstaan.

2.19. De bepaling van artikel 36 Inv strekt zich mede uit tot in te vorderen bedragen, in het onderhavige geval de kosten en invorderingsrente, die verband houden met de belasting waarvoor de aansprakelijkheid geldt, een en ander voor zover het belopen daarvan aan de aansprakelijkgestelde is te wijten (artikel 32, tweede lid, Inv). Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende terecht aansprakelijk gesteld voor de belopen kosten en invorderingsrente tot en met 15 december 2009. Nu belanghebbende zich niet met het bedrijfsbeleid heeft bemoeid zoals zij uit hoofde van haar bestuursfunctie wel zou moeten, is het immers mede aan haar te wijten dat die kosten zijn ontstaan. Met ingang van 15 december 2009 was zij geen bestuurder meer zodat het niet vanzelfsprekend is dat het belopen van de kosten en invorderingsrente na die datum ook aan haar te wijten is geweest.

2.20. Op de ontvanger rust de bewijslast aannemelijk te maken dat het belopen van de invorderingsrente en kosten na 15 december 2009 aan belanghebbende te wijten is geweest. De ontvanger heeft daartoe aangevoerd dat belanghebbende had kunnen bewerkstelligen dat de naheffingsaanslagen in een eerder stadium zouden zijn betaald. Nu in de wettelijke bepaling de woorden “voor zover” zijn opgenomen acht de rechtbank niet aannemelijk dat het beloop van de invorderingsrente na 15 december 2009 nog aan belanghebbende is te wijten aangezien zij vanaf dat moment geen bestuurder meer is. Derhalve dient de berekende invorderingsrente tijdsevenredig te worden verminderd. De aansprakelijkheid voor in rekening gebrachte kosten op de naheffingsaanslagen die opgelegd zijn na 15 december 2009 dient naar het oordeel van de rechtbank eveneens te vervallen aangezien belanghebbende op de betaling van die aanslagen na die datum geen invloed heeft uit kunnen oefenen. Het voorgaande leidt tot de volgende aanpassingen:

Naheffingsaanslag Datum Invorderingsrente

was wordt tijdsevenredig (afgerond)

[nummer].F018300 25-2-2009 € 91 € 70

[nummer].F019050 28-7-2008 € 48 € 30

[nummer].F019080 27-10-2009 € 21 € 8

[nummer].F019100 24-12-2009 Kosten vervallen

[nummer].F019051 26-2-2010 Kosten vervallen

2.21. Belanghebbende heeft gesteld dat ten onrechte geen rekening is gehouden met terug te ontvangen omzetbelasting als gevolg van oninbare debiteuren. Ter zitting heeft de ontvanger verklaard dat de beslissing of [H. B.V.] recht heeft op een terug te ontvangen bedrag aan omzetbelasting berust bij de inspecteur. Vaststaat dat [H. B.V.] de omzetbelasting niet heeft teruggevraagd binnen de termijn van artikel 31 Wet op de omzetbelasting 1968. Het verzoek om teruggaaf is dan niet-ontvankelijk en de inspecteur kan dan alleen ambtshalve teruggaaf verlenen. De inspecteur heeft dat niet gedaan. De rechtbank kan niet beslissen dat hij dat wel moet doen, ook niet in het kader van een aansprakelijkheidsprocedure.

2.22. Ter zitting is vast komen te staan dat de naheffingsaanslag over de periode januari 2008 dient te vervallen aangezien [H. B.V.] pas in februari 2008 is opgericht en geen belastbare prestaties in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 in de periode voorafgaand aan de oprichting heeft kunnen verrichten.

2.23. De ontvanger heeft de rechtbank verzocht de beschikking aansprakelijkstelling te verminderen met een bedrag van € 3.468 als gevolg van ingediende negatieve aangiften omzetbelasting in het jaar 2010. De rechtbank zal deze vermindering verwerken in haar beslissing.

2.24. Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard. Op basis van de hieronder weergegeven herrekening en met inachtneming van het onder 2.23 geoordeelde wordt de aansprakelijkstelling verminderd tot € 14.197, zijnde € 16.669 belasting plus € 888 kosten plus € 108 invorderingsrente min € 3.468 in verband met negatieve aangiften omzetbelasting in het jaar 2010. De specificatie van de aanslagen, kosten en invorderingsrente waarvoor belanghebbende aansprakelijk is, is als volgt:

Omzetbelasting:

Datum Nummer Betreft Bedrag Kosten Invorderingsrente

26-11-2008

[nummer].F018270 3e kwartaal 2008 € 56 € 42

25-2-2009 [nummer].F018300 4e kwartaal 2008 € 3.012 € 27 € 70

28-5-2009 [nummer].F019210 1e kwartaal 2009 € 98 € 53

25-6-2009 [nummer].F019040 apr-09 € 647 € 89

28-7-2009 [nummer].F019050 mei-09 € 3.060 € 251 € 30

26-8-2009 [nummer].F019060 jun-09 € 687 € 92

25-9-2009 [nummer].F019070 jul-09 € 1.332 € 134

27-10-2009 [nummer].F019080 aug-09 € 2.305 € 200 € 8

24-12-2009 [nummer].F019100 okt-09 € 497

24-3-2010 [nummer].F018502 feb-08 € 1.044

24-3-2010 [nummer].F018504 mrt-08 € 1.044

26-2-2010 [nummer].F019051 mei-09 € 2.887

Totaal € 16.669

€ 888 € 108

3. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, dient het griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed. Voor een vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank geen termen aanwezig omdat belanghebbende niet om vergoeding van zodanige kosten heeft verzocht voordat de inspecteur uitspraak deed op het bezwaar (artikel 7:15, derde lid, van de Awb).

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 31 januari 2012 door mr A.A. den Hartog, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr.dr. M.J.G.A.M. Weerepas, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Wegens afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak door de oudste rechter ondertekend.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 13 februari 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.