Home

Rechtbank Breda, 13-02-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:433 BV8478, 11/1853

Rechtbank Breda, 13-02-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:433 BV8478, 11/1853

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
13 februari 2012
Datum publicatie
9 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BV8478
Zaaknummer
11/1853

Inhoudsindicatie

Bezwaar tegen aanmaningskosten door de ontvanger ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank stelt vast dat aan belanghebbende aanmaningen zijn verzonden, waarin bedragen aan aanmaningskosten zijn vermeld. Tevens stelt de rechtbank vast dat de ontvanger verzuimd heeft om rond de verzendingsdatum aan belanghebbende kenbaar te maken dat de aanmaningen als niet verzonden moeten worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn door deze handelwijze aanmaningskosten bij belanghebbende in rekening gebracht dan wel is een situatie ontstaan die daarmee gelijk gesteld dient te worden. Dat deze kosten niet zijn opgevoerd in het systeem van de ontvanger maakt dit niet anders. Het beroep is kennelijk gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/1853

Uitspraakdatum: 13 februari 2012

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats],

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,

de ontvanger.

1. Ontstaan en loop van het geding.

1.1. Op 17 december 2010 zijn naar aanleiding van een boekenonderzoek aan belanghebbende vier naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over respectievelijk de jaren 2005 tot en met 2008. Belanghebbende heeft bij brief van 3 januari 2011 bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslagen.

1.2. De ontvanger heeft met dagtekening 26 januari 2011 voor elke naheffingsaanslag een aanmaning verzonden. Bij brief van 22 februari 2011 heeft de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], bezwaar gemaakt tegen het in rekening brengen van aanmaningskosten in de vier aanmaningen. Tevens heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding. Bij uitspraak op bezwaar van 18 maart 2011 heeft de ontvanger de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om tegemoetkoming van kosten afgewezen. Bij brief van 28 maart 2011, ingekomen bij de rechtbank op 29 maart 2011, heeft de gemachtigde van belanghebbende beroep ingesteld tegen die uitspraak op de bezwaren.

2. Motivering

2.1. In de uitspraak op bezwaar stelt de ontvanger dat op 20 januari 2011 door het systeem een printopdracht gemaakt is met betrekking tot de aanmaak van aanmaningen. De dagtekening van de aanmaningen ligt een week later. Het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen en de aanmaak van de aanmaningen hebben elkaar gekruist. De kosten van de aanmaningen zijn uiteindelijk niet in rekening gebracht en niet opgevoerd in het systeem. Nu de kosten niet in rekening zijn gebracht, voldoet het bezwaar volgens de ontvanger niet aan de wettelijke eisen en is het bezwaar niet-ontvankelijk.

2.2. De gemachtigde van belanghebbende stelt dat bij brief van 3 januari 2011 bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en dat tevens verzocht is om uitstel van betaling. Ondanks dat op dit verzoek om uitstel van betaling nog niet was beslist, zijn belanghebbende aanmaningen toegezonden, waarbij voor elke aanmaning € 15 aanmaningskosten in rekening is gebracht. Hiertegen is bezwaar gemaakt. Belanghebbende meent dat door het toezenden van de aanmaningen kosten in rekening zijn gebracht als bedoeld in artikel 7 Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet), ongeacht of deze kosten daadwerkelijk in het systeem van de ontvanger zijn opgenomen. Voor belanghebbende was dit immers niet kenbaar en ook niet op of rond de toezending van de aanmaningen kenbaar gemaakt door de ontvanger. Het bezwaar had volgens de gemachtigde van belanghebbende gegrond verklaard moeten worden, evenals onderhavig beroep. Het tegen beter weten in niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar is een bijzondere omstandigheid die integrale proceskostenvergoeding in beroep rechtvaardigt, zo stelt de gemachtigde van belanghebbende.

2.3. In artikel 2 van de Kostenwet is bepaald dat voor het verzenden van een aanmaning

tot betaling € 7 verschuldigd is bij een gevorderde som tot € 454 en € 15 bij een gevorderde som van € 454 of meer.

In artikel 7 van de Kostenwet is bepaald dat tegen de door de ontvanger of de belastingdeurwaarder in rekening gebrachte kosten van vervolging, welke niet voortspruiten uit de gerechtelijke tenuitvoerlegging van het dwangbevel, door degene van wie die kosten worden gevorderd een bezwaarschrift, onderscheidenlijk een beroepschrift kan worden ingediend bij de ontvanger.

2.4. De rechtbank stelt vast dat aan belanghebbende aanmaningen zijn verzonden, waarin bedragen aan aanmaningskosten zijn vermeld. Tevens stelt de rechtbank vast dat de ontvanger verzuimd heeft om rond de verzendingsdatum aan belanghebbende kenbaar te maken dat de aanmaningen als niet verzonden moeten worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn door deze handelwijze aanmaningskosten bij belanghebbende in rekening gebracht dan wel is een situatie ontstaan die daarmee gelijk gesteld dient te worden. Dat deze kosten niet zijn opgevoerd in het systeem van de ontvanger maakt dit niet anders. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank een bezwaarschrift tegen de aanmaningskosten ingediend dat voldoet aan de wettelijke vereisten. De ontvanger heeft belanghebbende ten onrechte in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is dan ook kennelijk gegrond. De bestreden uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd.

2.5. De rechtbank zal de zaak, om redenen van proceseconomie, niet terugwijzen naar de ontvanger om alsnog uitspraak op bezwaar te doen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien aangezien belanghebbende daardoor niet wordt benadeeld.

2.6. De gemachtigde van belanghebbende stelt dat ten onrechte aanmaningen zijn verstuurd, omdat in het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen tevens verzocht is om uitstel van betaling. De ontvanger heeft in de uitspraak op bezwaar vermeld dat de aanmaningen als niet verzonden dienen te worden beschouwd. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de aanmaningen ten onrechte zijn verzonden en de aanmaningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht. De rechtbank zal de beschikkingen aanmaningskosten dan ook vernietigen.

2.7. De gemachtigde van belanghebbende verzoekt om toekenning van een forfaitaire proceskostenvergoeding in bezwaar en een integrale proceskostenvergoeding in beroep tot een bedrag van € 500.

2.8. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende kosten heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar en van het beroep. Met betrekking tot de proceskosten in bezwaar beschouwt de rechtbank de in een geschrift ingediende bezwaren tegen de vier aanmaningen als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). De te vergoeden kosten voor de bezwaarfase worden op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 327 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218 maal 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor 1).

2.9. Met betrekking tot de proceskosten in beroep overweegt de rechtbank als volgt.

Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 13 april 2007, nr. 41 235, BNB 2007/260). De rechtbank is van oordeel dat hiervan in dit geval sprake is. De ontvanger treft het verwijt dat hij ondanks dat de aanmaningen zijn verzonden, is vast blijven houden aan het door hem gestelde niet in rekening hebben gebracht van de aanmaningskosten. De gemachtigde van belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 500. De rechtbank acht dit bedrag niet onredelijk en zal overgaan tot veroordeling van de ontvanger in vergoeding van dit bedrag.

2.10. Nu het beroep gegrond is verklaard, dient op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht van € 302 te worden vergoed.

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de beschikkingen aanmaningskosten;

- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 827;

- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 13 februari 2012 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.H.A. de Graaf, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 16 februari 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.