Home

Rechtbank Breda, 07-02-2012, BV9122, 07/5282

Rechtbank Breda, 07-02-2012, BV9122, 07/5282

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
7 februari 2012
Datum publicatie
16 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BV9122
Zaaknummer
07/5282

Inhoudsindicatie

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat ultimo 2003 de vordering door debiteur X niet terugbetaald kon worden. Derhalve had de voorziening ultimo 2003 niet gevormd mogen worden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/5282

Uitspraakdatum: 7 februari 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V. (thans geheten [belanghebbende] B.V.), gevestigd te Varik,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Gorinchem,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 22 augustus 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2003 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting (aanslagnummer: [nummer]V.36.0112).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2012 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigden].

Namens belanghebbende is niemand verschenen. De oproeping is op 5 december 2011 aangetekend verzonden naar het adres van de gemachtigde. Nu bij de rechtbank onduidelijkheid bestond of de uitnodiging (tijdig) door de gemachtigde was ontvangen, heeft de griffier voor de zitting contact met hem gezocht. In een telefonisch onderhoud, dat op 20 januari 2012 heeft plaatsgevonden, heeft de gemachtigde bevestigd dat hij de oproeping voor de zitting van 24 januari 2012 tijdig had ontvangen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

Vooraf

2.1. De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank Arnhem (verwijzing na cassatie) in haar uitspraak van 17 mei 2011. Het beroep is derhalve ontvankelijk.

Aanslag

2.2. Belanghebbende vormde in het onderhavige jaar samen met haar dochtervennootschap [dochtervennootschap] B.V. (hierna: [dochtervennootschap] B.V. ) een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.

2.3. Op 1 augustus 2003 hebben [dochtervennootschap] B.V. en [geldnemer] B.V. (hierna [geldnemer] B.V.) een overeenkomst tot kredietverstrekking in rekening-courant afgesloten. In deze overeenkomst verklaart de geldgever ([dochtervennootschap] B.V. ) aan de geldnemer ([geldnemer] B.V.) een krediet in rekening-courant te verstrekken tot een bedrag van maximaal € 1.500.000. In 2003 heeft [dochtervennootschap] B.V. voor een bedrag van in totaal € 391.250 gelden verstrekt aan [geldnemer] B.V.

2.4. Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting 2003 de vordering ad € 391.250, wegens oninbaarheid, volledig ten laste van het resultaat gebracht. De inspecteur heeft de aangifte op dit punt gecorrigeerd.

2.5. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende met betrekking tot de uitstaande vordering op [geldnemer] B.V. een voorziening kon vormen op de balansdatum (31 december 2003), dan wel deze vordering kon afwaarderen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

2.6. Zoals de Hoge Raad in het zogenoemde Baksteenarrest (Hoge Raad 26 augustus 1998, nr. 33.417, BNB 1998/409) heeft overwogen moet het ondernemers worden toegestaan bij de bepaling van de jaarwinst ter zake van een toekomstige uitgave een passiefpost te vormen, indien die uitgave haar oorsprong vindt in feiten of omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan en ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend (ook wel de oorsprongvoorwaarde genoemd), mits een redelijke mate van zekerheid bestaat dat die uitgave zich zal voordoen.

2.7. De bewijslast dat op de balansdatum (31 december 2003) sprake is van een redelijke mate van zekerheid dat de uitgaven - waaronder ook kan worden verstaan een waardevermindering van een actiefpost - zich in de toekomst zullen voordoen, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gesteld dat er op de balansdatum een redelijke mate van zekerheid bestond dat de verstrekte lening door [geldnemer] B.V. niet zou worden terugbetaald.

2.8. Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze stelling van belanghebbende geen steun in de feiten. De rechtbank stelt aan de hand van de jaarstukken van [geldnemer] B.V. over het jaar 2003 vast dat deze vennootschap in dit jaar een positief resultaat heeft behaald vaan € 2.689 en dat het eigen vermogen utimo 2003 € 20.869 bedroeg. De enkele verwijzing van belanghebbende naar economische kengetallen (solvabiliteit- en liquiditeitratio’s) is in dat verband onvoldoende om te kunnen spreken van een situatie waarbij [geldnemer] B.V. niet meer in staat kan worden geacht om aan haar verplichtingen te kunnen voldoen.

2.9. Belanghebbende heeft voorts nog verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 18 juni 1943, B. 7687. In dit arrest overwoog de Hoge Raad, het volgende:

“Goed koopmansgebruik brengt mede, dat de bepaling van de waarde van goederen en voorraden op het einde van het boekjaar geschiedt naar de feiten en omstandigheden, zoals die op dat tijdstip lagen, doch voor de vraag, welke die feiten en omstandigheden zijn geweest, richt de koopman zich naar de gegevens hieromtrent, welke hem ten tijde van het opmaken van de balans ten dienste staan, ook al zijn zij hem eerst na het einde van het boekjaar bekend geworden.”

Belanghebbende wijst in dit verband op de in de jaarstukken van [geldnemer] B.V. over 2004 verwerkte afwaardering van de vordering op [bouwbedrijf] en de in deze jaarstukken opgenomen zogenoemde WKA-claim (Wet Ketenaansprakelijkheid). Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier echter feiten en omstandigheden die per balansdatum - 31 december 2003 - nog niet aanwezig waren. Daarmee mag dan geen rekening worden gehouden. Dat de WKA-claim mogelijk betrekking had op jaren vóór 2003, neemt niet weg dat de claim nog niet bestond op de balansdatum.

2.10. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat ultimo 2003 de vordering door [geldnemer] B.V. niet terugbetaald kon worden. Derhalve had de voorziening ultimo 2003 niet gevormd mogen worden. Het gelijk is dan aan de inspecteur en het beroep is ongegrond.

2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 7 februari 2012 door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. A.W. Schep, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 20 februari 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.