Home

Rechtbank Breda, 29-02-2012, BW0426, 11/5076

Rechtbank Breda, 29-02-2012, BW0426, 11/5076

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
29 februari 2012
Datum publicatie
30 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW0426
Zaaknummer
11/5076

Inhoudsindicatie

Formeel recht: samenloop vermindering WOZ-waarde verhuurde panden, artikel 18a AWR, navorderingsaanslag en primitieve aanslag. Verzoek op grond van artikel 18a AWR is geen verzoek om ambtshalve vermindering.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/5076

Uitspraakdatum: 29 februari 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Goes,

de inspecteur.

De bestreden besluiten

De uitspraak van de inspecteur van 22 februari 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen alsmede het besluit tot niet verminderen van de aanslag inkomstenbelasting/premieheffing voor het jaar 2005.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens de inspecteur, [gemachtigden]. Belanghebbende is met kennisgeving vooraf niet verschenen.

Daar zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers AWB 11/2702, AWB 11/2703, AWB 11/4373, AWB 11/4892, AWB 11/5076, AWB 11/5077, AWB 12/748 en AWB 12/749.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan voor het jaar 2005 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.361.

In de aangifte heeft belanghebbende een bedrag ad € 1.596 in aanmerking genomen als uitgaven voor de kosten van levensonderhoud van zijn zoon [zoon] in de zin van artikel 6.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet LJN IB2001). De definitieve aanslag met dagtekening 18 juli 2007 is in overeenstemming met de aangifte opgelegd. Bij de navorderingsaanslag van 3 november 2011 heeft de inspecteur de aftrekpost van € 1.596 gecorrigeerd en is het belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd tot € 69.957.

2.2 De inspecteur heeft belanghebbendes bezwaar tegen de navorderingsaanslag op 22 februari 2011 ongegrond verklaard en de navorderingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 3 april 2011, bij de rechtbank ‘s-Gravenhage binnengekomen op 5 augustus 2011, beroep ingesteld. Dit beroepschrift is door de rechtbank ‘s-Gravenhage doorgezonden naar de rechtbank Breda alwaar het op 28 september 2011 is binnengekomen.

2.3. Bij ambtshalve vermindering met dagtekening 10 mei 2011 is de inspecteur alsnog volledig tegemoetgekomen aan belanghebbendes bezwaren met betrekking tot de navorderingsaanslag. Hij heeft het belastbare inkomen uit werk en woning in overeenstemming met de aangifte ambtshalve verminderd tot € 68.361. Dit betekent dat de navorderingsaanslag is vernietigd. Gelet op het feit dat de inspecteur volledig tegemoet is gekomen aan belanghebbendes grieven, kan de uitspraak van de rechtbank hem niet in een gunstigere positie brengen. Hierdoor heeft het beroep geen belang en is het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het de navorderingsaanslag betreft (Hoge Raad 8-9-2006, LJN AU4755, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl).

2.4. Belanghebbende is eigenaar van twee panden, [adres I] en [adres II]. Het zijn zomerhuisjes die worden verhuurd. Tussen partijen is niet in geschil dat deze panden behoren tot de heffingsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen. Deze panden zijn in de aangifte in box 3 opgenomen naar bedragen van € 128.500 respectievelijk € 124.500. Het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 26 oktober 2011 de WOZ-waarde van deze twee panden voor de jaren 2005 en 2006 verminderd tot € 80.000 per pand. Belanghebbende heeft om deze reden verzocht om vermindering van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. Hij heeft bij brief die is ingekomen op 6 februari 2011 aan de rechtbank gevraagd daarmee rekening te houden.

2.5. De navorderingsaanslag is reeds vanwege de vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning vernietigd en kan dus niet worden verminderd. De rechtbank zal het verzoek van belanghebbende dan aanmerken als een verzoek om vermindering van de primitieve aanslag van 18 juli 2007, zoals belanghebbende ook zelf aangeeft in zijn stuk van 14 februari 2012.

2.6. Artikel 18a AWR bepaalt hoe een vermindering van de WOZ-waarde door kan werken naar de inkomstenbelasting. De brief van belanghebbende van 22 november 2011 waarin hij de inspecteur om vermindering van de aanslag verzoekt, is dan een verzoek tot het nemen van een beschikking ex artikel 18a en de inspecteur moet daarop beslissen bij voor bezwaar vatbare beschikking (Gerechtshof Amsterdam, 25-1-2000, nr. 99/1012, Belastingblad 2000, p. 749). De inspecteur heeft het verzoek in zijn brief van 22 december 2011 ten onrechte aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft op het verzoek gereageerd bij brief van 22 december 2011 maar daarin nog geen definitief standpunt ingenomen over de vermindering. Belanghebbende mocht daarop immers nog reageren. De brief van 22 december 2011 is dan geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking en de rechtbank kan daarover dus geen uitspraak doen. Het beroep van belanghebbende is dan ook niet-ontvankelijk voor zover het betreft het niet verminderen van de aanslag inkomstenbelasting/premieheffing over het jaar 2005.

2.7. De inspecteur heeft in de pleitnota bij de zitting vermeld dat hij de aanslag inkomstenbelasting/premieheffing over 2005 niet zal verminderen vanwege de vermindering van de WOZ-waarde van de zomerhuisjes. Die vermelding kan worden aangemerkt als dan de voor bezwaar vatbare beschikking ex artikel 18a AWR. Belanghebbende kan daarvan eerst kennisnemen na ontvangst van deze uitspraak en van het proces-verbaal van de zitting waaraan deze pleitnota is aangehecht. Belanghebbende kan tegen deze beschikking bezwaar aantekenen bij de inspecteur. De rechtbank tekent hierbij echter aan dat dat bezwaar belanghebbende niet zal kunnen baten. Zoals de rechtbank heeft overwogen in onderdeel 2.13. van de uitspraak van heden in de zaak met procedurenummer AWB 11/5077, is pas met ingang van 2010 in de Wet IB 2001 de bepaling opgenomen dat ook voor verhuurde panden de WOZ-waarde uitgangspunt is voor de belastingheffing. Tot 2010 bepaalde de Wet IB 2001 dat uitgegaan moest worden van de waarde in het economische verkeer. De WOZ-waarde heeft in 2005 dus niet ingevolge een wettelijk voorschrift ten grondslag gelegen aan de heffing van belasting, zoals voor vermindering van de aanslag op grond van artikel 18a AWR is vereist.

2.8. Belanghebbende heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. Belanghebbende heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

2.9. Nu de inspecteur na het instellen van beroep tegemoet is gekomen aan belanghebbende, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 29 februari 2012 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van

mr. M.C.W. Hermus, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 5 maart 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.