Home

Rechtbank Breda, 22-03-2012, BW5851, 11/5064

Rechtbank Breda, 22-03-2012, BW5851, 11/5064

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
22 maart 2012
Datum publicatie
16 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW5851
Zaaknummer
11/5064

Inhoudsindicatie

Leges. De geheven evenementenleges zijn niet terug te voeren op aan belanghebbende individueel verleende diensten, maar vindt zijn grondslag mede in tegelijkertijd met dat van belanghebbende plaatsvindende, andere, evenementen. Dat voor de hoogte van de te heffen leges andere evenementen mede bepalend zouden zijn, vindt zijn grondslag niet in de Verordening. De aanslag dient daarom te worden verminderd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/5064

Uitspraakdatum: 22 maart 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], gevestigd te [plaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de [gemeente X],

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 25 augustus 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag leges, ter zake van de aanvraag van een evenementenvergunning van € 1.243,47 ([nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2012 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde].

Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag leges tot een bedrag van € 353,65;

- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende heeft, met dagtekening 26 januari 2011, een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een evenementenvergunning voor het houden van het evenement “[evenement]”, in het kader van Koninginnedag op vrijdag 29 april 2011 van 20:00 tot 01:00 en op zaterdag 30 april 2011 van 15:00 tot 22:00.

2.2. De vergunning is op 15 april 2011 verleend. Bij aanslag van 19 april 2011 zijn leges gevorderd. De aanslag beloopt een bedrag van € 1.243,47. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.

2.3. In geschil is of de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld. Niet in geschil is dat belanghebbende ingevolge artikel 2 van de Legesverordening 2011 van de [gemeente X] (hierna: de Verordening) leges is verschuldigd.

2.4. In artikel 13.5 van hoofdstuk 13 van de tarieventabel behorende bij de Verordening is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

"Evenementen

a. voor iedere op grond van artikel 26 van de APV verleende vergunning voor het houden van een evenement ex artikel 25 van de APV op of aan de openbare weg, standaard, evenement klein regulier € 126,76

b. als onder a., maar dan vergunningen die overleg vergen, evenement middel met verhoogde aandacht € 353,65

c.1.als onder a., maar dan vergunningen die intensieve begeleiding vergen, evenement groot met verhoogd risico € 1.243,47

c.2. als onder a., maar dan vergunningen die intensieve begeleiding vergen, risico-evenement € 3.327,97

d. herhalend evenement: afhankelijk van de complexiteit als onder b. of c.

(…)”

2.5. Belanghebbende heeft gesteld dat de heffingsambtenaar het evenement ten onrechte als vallende onder categorie c.1. van het hiervoor weergegeven artikel heeft aangemerkt. Volgens belanghebbende valt het evenement onder categorie b.

2.6. Uit de gedingstukken en de toelichting ter zitting volgt dat de heffingsambtenaar tot de kwalificatie “categorie c.1.” komt op de volgende wijze:

- als het evenement op zichzelf zou staan, zou het onder categorie b vallen.

- de straten waar activiteiten rond Koninginnedag worden georganiseerd in de binnenstad van de [gemeente X] lopen in elkaar over. Het betreft een opeenhoping van evenementen op een klein gebied.

- op het moment dat een aanvraag wordt beoordeeld, wordt niet alleen gekeken naar het evenement zelf, maar ook naar de locatie en naar de omstandigheden daaromheen.

- aangezien het evenement in de binnenstad plaatsvindt, is er sprake van een toeloop van mensen die, hetzij voor het evenement van belanghebbende komen, hetzij voor andere activiteiten rondom Koninginnedag.

2.7. Doel en strekking van leges behelzen het verhalen van de op een gemeente drukkende kosten die verband houden met aan de burger of een organisatie verleende diensten (vergelijk artikel 2 van de Verordening). De in dit geval aan belanghebbende verleende dienst heeft betrekking op het behandelen van een aanvraag voor een evenementenvergunning. De hoogte van de in dit geval geheven leges is echter niet slechts gebaseerd op de aan belanghebbende verleende diensten als zodanig, maar vindt zijn grondslag mede in tegelijkertijd met dat van belanghebbende plaatsvindende, andere, evenementen. In zoverre zijn de leges niet terug te voeren op aan belanghebbende individueel verleende diensten. Dat voor de bepaling van de hoogte van de te heffen leges andere evenementen mede bepalend zouden zijn, vindt zijn grondslag niet in de Verordening.

2.8. Om het evenement van belanghebbende als evenement volgens categorie c.1. aan te merken, zou het karakter van het evenement op zich ertoe moeten leiden dat het evenement als zodanig intensieve begeleiding vergt en het een “evenement groot met verhoogd risico” vormt. Nu belanghebbende en de heffingsambtenaar van mening zijn dat het evenement op zich onder categorie b valt, is belanghebbende ter zake van de aanvraag van de evenementenvergunning € 353,65 aan leges verschuldigd.

2.9. De aanslag dient daarom te worden verminderd tot € 353,65 (categorie b).

2.10. Nu belanghebbende reeds op deze grond in het gelijk wordt gesteld, behoeven de overige stellingen van belanghebbende geen behandeling meer.

2.11. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.

2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat gesteld noch gebleken is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 22 maart 2012 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 27 maart 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.