Rechtbank Breda, 22-03-2012, BW5877, 11/2822
Rechtbank Breda, 22-03-2012, BW5877, 11/2822
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 22 maart 2012
- Datum publicatie
- 16 mei 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BW5877
- Zaaknummer
- 11/2822
Inhoudsindicatie
Dit is één van de 2 zaken (nrs. 11/2822 en 11/2823)
Bulgaar, inwoner van Nederland, rijdt hier rond in door Bulgaarse werkgever van Bulgaarse maatschappij geleasde auto. De verschuldigde motorrijtuigenbelasting werd niet voldaan. In verband daarmee heeft de inspecteur een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank oordeelt, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2012, nr. 10/00348, dat zulks niet strijdig is met art. 49 EG-verdrag (vrijheid van diensten).
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/2822
Uitspraakdatum: 22 maart 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie, kantoor Apeldoorn,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 15 april 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het tijdvak 13 februari 2010 tot en met 12 mei 2010 opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van € 401 (aanslagnummer [nummer].Y.0.90001).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2012 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigde].
Namens belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende heeft voor het onderhavige tijdvak een motorrijtuig, merk Mercedes-Benz, met het in Bulgarije geregistreerde kenteken [kenteken] (hierna: de auto) ter beschikking gekregen van een Bulgaarse onderneming, die de auto heeft geleased bij een Bulgaarse leasemaatschappij. De auto staat vanaf 4 juni 2007 feitelijk ter beschikking van belanghebbende. Uit de verklaring van de gemeente Margraten blijkt dat belanghebbende vanaf 26 januari 2009 onafgebroken in Nederland woont.
2.2. Op 26 maart 2009 heeft een controleambtenaar geconstateerd dat belanghebbende als bestuurder van de auto gebruik heeft gemaakt van de weg in Nederland. Daarbij werd hem het “informatieformulier buitenlandse kentekens” uitgereikt. Op 13 november 2009 is wederom geconstateerd dat belanghebbende als bestuurder van de auto gebruik maakte van de openbare weg in Nederland. De motorrijtuigenbelasting was ten tijde van de controle niet op aangifte voldaan. Aan belanghebbende werd daarom een naheffingsaanslag met boetebeschikking opgelegd en berekend over de periode 26 januari 2009 tot en met 12 november 2009. Tegen die naheffingsaanslag en de boetebeschikking werden geen bezwaar gemaakt.
2.3. Met dagtekening 8 maart 2010 zijn, aansluitend op de hiervoor genoemde naheffing, rekeningen verzonden ter voldoening van de verschuldigde belasting over het tijdvak 13 november 2009 tot en met 12 februari 2010 en over het thans ter discussie staande tijdvak. Uiterste betaaldatum van die rekeningen was 7 april 2010. De verschuldigde motorrijtuigenbelasting werd niet voldaan. In verband met het voorgaande heeft de inspecteur met dagtekening 27 mei 2010 de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
2.4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de heffing van motorrijtuigenbelasting in Nederland in het onderhavige geval in strijd is met het Europese recht.
2.5. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende woonachtig is in Nederland en gebruik heeft gemaakt van de weg met een niet in Nederland geregistreerde personenauto.
2.6. Op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) wordt ter zake van het houden van een personenauto motorrijtuigenbelasting geheven. Indien een motorrijtuig in het buitenland is geregistreerd, wordt het blijkens artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Wet gehouden door degene die het motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft en vangt het tijdvak voor de heffing op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet aan met ingang van de dag van het gebruik van de weg in Nederland.
2.7. Ingevolge artikel 73, aanhef en onder c, van de Wet in verbinding met artikel 26 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) wordt, voor zover hier van belang, vrijstelling van belasting verleend voor motorrijtuigen die zijn geregistreerd in het buitenland en worden gebruikt door in Nederland wonende personen die elders dan in Nederland bestuurder, vennoot of aandeelhouder zijn van een onderneming, opgericht in de vorm van een vennootschap, indien de houder niet een werknemer is als bedoeld in artikel 25 van het Uitvoeringsbesluit en uitsluitend de afstand van de woonplaats naar de in het buitenland gelegen werkplaats en omgekeerd wordt overbrugd. Tevens moet de personenauto uitsluitend worden gebruikt door de houder. Namens belanghebbende is gesteld dat hij geen beroep kan doen op de hiervoor genoemde vrijstelling.
Gelet daarop en op hetgeen in 2.6 is weergegeven, is belanghebbende volgens de Wet belasting verschuldigd ter zake van het houden van de auto, zodat de inspecteur, ingevolge de nationale wetgeving, terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd.
2.8. Volgens belanghebbende is hij in Bulgarije eveneens belasting verschuldigd ter zake van het houden van de auto, zodat volgens hem sprake is van dubbele belasting. Belanghebbende stelt dat deze dubbele heffing in strijd is met het gemeenschapsrecht, met name met het vrij verkeer van diensten, zoals neergelegd in artikel 49 van het EG-verdrag (thans art. 56 VwEU). In dit kader verwijst belanghebbende onder andere naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (EG) van 21 maart 2002, nummer C-451/99 (“Cura Anlagen”) en van 27 juni 2006, nummer C-242/05 (“van de Coevering”).
2.9. In zijn arrest van 2 maart 2012, nr. 10/00348, LJN BP3858 heeft de Hoge Raad evenwel in een met dat van belanghebbende vergelijkbaar geval, in rechtsoverweging 3.3.1 het volgende geoordeeld:
‘(…) De motorrijtuigenbelasting wordt ingevolge de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet), voor zover thans van belang, geheven ter zake van het houden van een personenauto. Voor een in het buitenland geregistreerde personenauto geldt als houden in voormelde zin het feitelijk ter beschikking hebben van de personenauto in Nederland. De verschuldigdheid van motorrijtuigenbelasting is gerelateerd aan de duur van het houderschap, met dien verstande dat de belasting per drie maanden moet worden voldaan. Daardoor onderscheidt de motorrijtuigenbelasting zich van een eenmalige registratiebelasting. Voor een in het buitenland geregistreerde personenauto vangt de belastingplicht aan bij het begin van het feitelijke gebruik van de weg in Nederland (zie voor dit een en ander de artikelen 1, 7, 11 en 13 van de Wet). In geval een belastingplichtige een in het buitenland geregistreerde personenauto voor kortere tijd dan drie maanden ter beschikking heeft, kan deze over het nog niet verstreken deel van dat tijdvak op grond van artikel 18 van de Wet aanspraak maken op teruggaaf van de belasting.
Op grond van het voorgaande kan de heffing van motorrijtuigenbelasting van een inwoner van Nederland ter zake van een niet in Nederland geregistreerde personenauto waarmee van de weg in Nederland gebruik wordt gemaakt, niet als een met het unierecht strijdige disproportionele heffing worden beschouwd.’
2.10. Naar het oordeel van de rechtbank is ook in het geval van belanghebbende geen sprake van strijdigheid met het gemeenschapsrecht, zodat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
2.11. Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft gesteld, kan niet tot een ander oordeel leiden. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 22 maart 2012 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 27 maart 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.