Home

Rechtbank Breda, 13-04-2012, BW6057 BX0777, 08/2691

Rechtbank Breda, 13-04-2012, BW6057 BX0777, 08/2691

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
13 april 2012
Datum publicatie
16 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW6057
Zaaknummer
08/2691

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 08/2691 en 08/3144

Uitspraakdatum: 13 april 2012

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb in één geschrift vervatte uitspraken van de rechtbank, van 19 september 2011.

1. Behandeling van het verzet

1.1. Bij genoemde uitspraken van deze rechtbank is het verzoek om heropening en herziening van belanghebbende met toepassing van artikel 8:54 van de Awb afgewezen en niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het feit dat het beroepschrift is ingetrokken en er geen uitspraak is gedaan die herzien kan worden. Bij dezelfde genoemde uitspraken heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de rechtsgeldigheid van de vaststellingsovereenkomst.

1.2. Bij brief van 4 oktober 2011, op dezelfde dag binnengekomen bij de rechtbank heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraken. Belanghebbende heeft daarbij verzocht te worden gehoord.

1.3. De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 30 maart 2012 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, A.C.J. van Zalinge, verbonden aan AZ administratie service te Breda, en namens de inspecteur, [gemachtigde]. De zaken met de procedurenummers 08/2691, 08/3144, 08/3146, 08/3147 en 08/3148 zijn daar gelijktijdig behandeld.

2. Feiten en de gronden van het verzet

2.1. Aan belanghebbende zijn aanslagen inkomstenbelasting opgelegd over de jaren 2003, 2004 en 2005 waarbij correcties zijn toegepast op het inkomen uit sparen en beleggen. Na afwijzing van de bezwaren heeft de gemachtigde van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De zaken zijn op 23 januari 2009 ter zitting behandeld.

2.2. Vast staat dat tijdens die zitting door de rechter aan de inspecteur is gevraagd of hij nog ruimte zag in een compromissoire oplossing met belanghebbende. De gemachtigde van belanghebbende heeft aangegeven hiervoor geen ruimte te zien. Belanghebbende zelf heeft aangegeven hiervoor wel ruimte te zien en is na afloop van de zitting met de inspecteur in onderhandeling gegaan. Tijdens de zitting van 23 januari 2009 heeft de gemachtigde van belanghebbende te kennen gegeven zich terug te trekken.

2.3. Na de zitting heeft er op 29 januari 2009 een bespreking plaatsgevonden tussen de inspecteur en belanghebbende. De gemachtigde van belanghebbende is hierbij niet aanwezig geweest. De uitkomst van die bespreking is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Onderdeel van die vaststellingsovereenkomst was dat belanghebbende de beroepschriften bij de rechtbank in zou trekken.

2.4. Belanghebbende heeft bij brief van 3 april 2009 de beroepschriften ingetrokken. In de brief is de volgende passage weergegeven:

“Bij deze wil ik u mededelen dat ik bovengenoemde procedures wil intrekken, omdat na goed overleg met de Belastingdienst Breda tot een bevredigde afspraak zijn gekomen.”

2.5. Nadat belanghebbende de navorderingsaanslagen had ontvangen, voortvloeiend uit de vaststellingsovereenkomst, heeft hij in juni 2009 contact gezocht met zijn gemachtigde. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat belanghebbende de inhoud van de vaststellingsovereenkomst niet heeft begrepen en niet verwacht had navorderingsaanslagen te ontvangen. Het voorgaande is eveneens besproken met de inspecteur op 7 juli 2009.

2.6. De rechtbank vat de uitlatingen van belanghebbende aldus op dat hij stelt dat hij bij het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst en hieruit voortvloeiend bij het intrekken van het beroep heeft gedwaald. Naar het oordeel van de rechtbank betwist belanghebbende daarmee de rechtsgeldigheid van de intrekking. Hierover heeft zich echter de rechtbank in de in verzet bestreden uitspraak niet uitgelaten.

2.7. Bij een betwisting van een intrekking van het beroep moet de rechtbank, indien zij van oordeel is dat het beroep rechtsgeldig is ingetrokken, haar constatering van die intrekking neerleggen in een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb, zodat degene die zich daarmee niet kan verenigen daartegen een rechtsmiddel kan aanwenden (vergelijk Hoge Raad 23 september 2011, nr 11/00372, gepubliceerd in NTFR 2011/2179). Nu dit in de in verzet bestreden uitspraak niet is gebeurd is het verzet gegrond.

2.8. Nu de in verzet bestreden uitspraak komt te vervallen komt de rechtbank thans niet meer toe aan de overigens door belanghebbende aangevoerde stellingen en wordt de beroepsprocedure voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van die uitspraak op het beroep bevond.

2.9. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad, onder andere gepubliceerd onder LJN BL3600, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 655,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437, en een wegingsfactor 1,5). De rechtbank beschouwt de zaken met de procedurenummers 08/2691, 08/3144, 08/3146, 08/3147 en 08/3148 als samenhangende zaken in de zin van artikel 2, derde lid van het Besluit. De rechtbank zal daarom in iedere zaak een proceskostenveroordeling uitspraken van € 131,10. Dit betekent voor de onderhavige beslissing dat de proceskosten twee maal € 131,10 is 262,20 bedragen.

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het verzet gegrond;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 262,20.

Deze uitspraak is gedaan op 13 april 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op: 23 april 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid, en artikel 28, zevende lid, AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbende en de inspecteur binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag

Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het beroep in cassatie.