Home

Rechtbank Breda, 30-03-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1004 BW6058, 11/5045

Rechtbank Breda, 30-03-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1004 BW6058, 11/5045

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
30 maart 2012
Datum publicatie
16 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW6058
Zaaknummer
11/5045

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/5045

Uitspraakdatum: 30 maart 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Halderberge,

de heffingsambtenaar.

Het bestreden besluit

Het besluit van de heffingsambtenaar op het verzoek om vergoeding van de proceskosten van het bezwaar tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigden], beide verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Heteren, en als gemachtigde van de heffingsambtenaar, [gemachtigde].

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het besluit van de heffingsambtenaar inzake de kosten van het bezwaar;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.478,70;

- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. De heffingsambtenaar heeft bij de uitspraak op bezwaar van 24 augustus 2011 ter zake van de proceskosten die belanghebbende heeft gemaakt een vergoeding toegekend van

€ 342,90. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (€ 218), vergoeding van kadastrale kosten (€ 5,90) en een vergoeding voor het taxatierapport (€ 119). Laatstgenoemd bedrag is als volgt opgebouwd: twee uren maal € 50, vermeerderd met 19% BTW.

2.2. In geschil is enkel de hoogte van de proceskostenvergoeding die in bezwaar is toegekend voor het taxatierapport.

2.3. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase verzocht om vergoeding van de kosten van een door hem ingediend taxatierapport. De kosten voor het taxatierapport bedragen € 380,80 (inclusief BTW). Dit bedrag is als volgt opgebouwd: vier uren x € 80 vermeerderd met BTW.

2.4. Kosten van een deskundige, zoals kosten van voornoemd taxatierapport, komen voor vergoeding in aanmerking voor zover belanghebbende die in redelijkheid heeft moeten maken. Niet alleen de kosten zelf moeten redelijk zijn, maar ook het inroepen van rechtsbijstand moet redelijk zijn geweest.

2.5. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het laten opstellen van een taxatierapport in de bezwaarfase onnodig en daarmee niet redelijk is. Volgens de heffingsambtenaar had belanghebbende kunnen volstaan met het melden van de onjuiste waardering van de woning. Het inroepen van deskundige hulp had, in de ogen van de heffingsambtenaar, dan ook geen toegevoegde waarde en had achterwege kunnen blijven.

2.6. Naar het oordeel van de rechtbank is het laten opstellen van een taxatierapport in de bezwaarfase door belanghebbende in redelijkheid geschied. Het kan niet onredelijk worden geacht dat belanghebbende haar standpunt in de bezwaarfase heeft willen onderbouwen. De keuze om daarbij gebruik te maken van een deskundige, in dit geval een taxateur, is niet onredelijk, nu een belastingplichtige een grote mate van vrijheid toekomt bij de beoordeling of hij van een deskundige gebruik wenst te maken.

2.7. Vervolgens komt de vraag op tot welk bedrag de kosten van het taxatierapport voor vergoeding in aanmerking komen. Zowel het aantal bestede uren als het uurtarief wordt door de heffingsambtenaar betwist.

2.8. Volgens belanghebbende zijn aan de taxatie vier uren besteed. De uren zijn onder meer besteed aan een inpandige opname, reistijd, marktonderzoek en het opstellen van een taxatiekaart en –rapport. De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar voor het taxatierapport een vergoeding toegekend voor twee uren. De rechtbank acht een tijdsbesteding van vier uur, gelet op de door belanghebbende gegeven onderbouwing en de inhoud van het taxatierapport, redelijk.

2.9. Ter zake van het uurtarief heeft de heffingsambtenaar gesteld dat een bedrag van € 50 per uur redelijk is voor een woningtaxatie, nu deze werkzaamheden niet van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn.

2.10. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken (hierna: Bts) geldt onder meer voor taxatiewerkzaamheden door een deskundige een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn. In de Nota van Toelichting bij het Bts wordt over artikel 6, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief.” (NvT, Stb. 2003, 330, p. 11).

2.11. Uit deze passage komt naar voren dat de besluitgever heeft voorzien in een maximumtarief om marktwerking te stimuleren. Uitgangspunt moet daarom zijn dat, zolang dat niet leidt tot een hogere vergoeding dan het in het Bts genoemde maximum, voor vergoeding in aanmerking komt het bedrag dat daadwerkelijk per uur is gefactureerd. Dat de besluitgever zou hebben bedoeld om, wanneer het in rekening gebrachte uurtarief lager is dan het in het Bts genoemde maximumtarief, een lager tarief te vergoeden dan in rekening is gebracht, blijkt niet uit de tekst van het Bts noch uit de Nota van toelichting. De rechtbank wijst het standpunt van de heffingsambtenaar, dat impliceert dat enkel bij de hoogst wetenschappelijk dan wel de meest bijzondere werkzaamheden het maximumtarief kan worden toegepast, af. Nu niet in geschil is dat de taxateur het bedrag van € 80 per uur ook daadwerkelijk in rekening heeft gebracht aan belanghebbende, ziet de rechtbank geen aanleiding voor toepassing van een lager uurtarief.

2.12. Hetgeen de heffingsambtenaar in het verweerschrift overigens nog aanvoert kan niet tot een andere beslissing leiden nu hetgeen wordt aangevoerd op onjuiste uitgangspunten en een onjuiste redenering is gebaseerd.

2.13. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen dient de heffingsambtenaar met betrekking tot de bezwaarfase de kosten van het taxatierapport tot een bedrag van € 380,80 (4 uren maal € 80, vermeerderd met 19% BTW) aan belanghebbende te vergoeden. Nu de heffingsambtenaar dienaangaande slechts een bedrag heeft vergoed van € 119, is het beroep gegrond verklaard. Op grond van artikel 8:72 van de awb moet het bestreden besluit worden vernietigd. De te vergoeden proceskosten voor de bezwaarfase bedragen derhalve in totaal € 604,70 (€ 218 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, € 5,90 voor kadastrale kosten en € 380,80 voor het taxatierapport).

2.14. Nu het beroep gegrond is vindt de rechtbank aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 437 en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak). De heffingsambtenaar heeft ter zitting gesteld dat een wegingsfactor ‘zeer licht’ moet worden toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank is de complexiteit van de zaak echter niet lager dan gemiddeld. De rechtbank acht daarvoor van belang dat de heffingsambtenaar het blijkbaar zelf ook noodzakelijk heeft geacht om een uitgebreid verweerschrift te laten indienen door een advocatenkantoor. Voorts acht de rechtbank van belang dat sprake is van diverse ontwikkelingen in de jurisprudentie aangaande de hoogte van de te vergoeden proceskosten. Nu ter zake van de bezwaarfase in totaal een bedrag van

€ 604,70 aan belanghebbende dient te worden vergoed, komt het totaal van de door de heffingsambtenaar te vergoeden proceskosten voor bezwaar en beroep op een bedrag van € 1.478,70.

Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter,

en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van

mr.drs. M.H. van Schaik, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 2 april 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.