Home

Rechtbank Breda, 30-03-2012, BW6775, 11/58

Rechtbank Breda, 30-03-2012, BW6775, 11/58

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
30 maart 2012
Datum publicatie
29 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW6775
Zaaknummer
11/58

Inhoudsindicatie

Geen ruimte voor het vormen van een HIR bij de verkoop van een café en start van een brasserie omdat de identiteit van de onderneming wezenlijk is gewijzigd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/58

Uitspraakdatum: 30 maart 2012

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [plaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2007 met dagtekening 11 juni 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PH) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 133.675 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 316. Met dezelfde dagtekening is de aanslag zorgverzekeringwet vastgesteld.

1.2. De inspecteur heeft op het door belanghebbende op 16 juli 2010 ingediende bezwaarschrift bij de uitspraak van 1 december 2010 beslist en de aanslagen gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 7 januari 2011, ontvangen bij de rechtbank op 10 januari 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

1.4. De inspecteur heeft op 30 maart 2011 een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2012 te Roermond. De zaken met procedurenummers 11/58 tot en met 11/60 zijn daar gelijktijdig behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [gemachtigden], belastingadviseurs te Maastricht als de gemachtigde, en namens de inspecteur, [gemachtigden].

1.6. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om belanghebbende in de gelegenheid te stellen inlichtingen te verschaffen. De in dat kader met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding. Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende exploiteerde vanaf 1 januari 2001 tot 1 oktober 2007 in een vennootschap onder firma (v.o.f.) samen met haar echtgenoot en de twee dochters de horecagelegenheid [het café] te [plaats] (hierna: het café). Uit de akte betreffende de v.o.f. blijkt dat deze ten doel heeft, de uitoefening van een café-restaurantbedrijf bestaande uit een bruin café, klein restaurant en lunchroom. Ieder van de vennoten brengt zijn kennis, arbeid en vlijt in. Verder hebben belanghebbende en haar echtgenoot, onder voorbehoud van stille reserves en tegen een huurvergoeding, het gebruik en genot van het pand [adres het café] te [plaats] ingebracht. Dit is het pand waarin het café is gevestigd. Het café ligt in de bebouwde kom van [plaats]. De winstverdeling was 30% voor belanghebbende, 20% voor de echtgenoot en 25% voor ieder van de dochters.

2.2. Per 28 augustus 2007 is belanghebbende met haar twee dochters een nieuwe v.o.f. aangegaan genaamd [de brasserie]. Uit de akte blijkt dat die v.o.f. ten doel heeft, de uitoefening van een brasserie. Ieder van de vennoten brengt zijn kennis, arbeid en vlijt in. Belanghebbende heeft blijkens de akte recht op 50% van de winst en de overige vennoten ieder 25%. In deze v.o.f. wordt met ingang van 28 augustus 2007 de horecagelegenheid Brasserie [de brasserie] te [plaats X] (hierna: de brasserie) geëxploiteerd. De brasserie is gelegen in een landelijke omgeving met uitzicht op de natuur.

2.3. Per 1 oktober 2007 is de exploitatie van het café voor € 200.000 verkocht aan een derde. Bij de verkoop is € 138.294 ontvangen voor de goodwill. Het aandeel van de echtgenoot in de verkoopopbrengst was € 40.000. Er is geen ontbindingsovereenkomst in verband met beëindiging van de v.o.f. opgesteld. Belanghebbende heeft op haar verzoek met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten aangaande de waardering van de onroerende zaak [adres het café] te [plaats]. Zowel in het verzoek van belanghebbende als in de vaststellingsovereenkomst staat vermeld dat de waardevaststelling dient plaats te vinden naar aanleiding van de staking van de onderneming per 1 oktober 2007.

2.4. Het café heeft in 2007 zeven oproepkrachten in dienst gehad. Deze zeven werknemers hebben in 2007 ook werkzaamheden voor de brasserie verricht. Het koken in het café werd door de vennoten gedaan. Bij de start van de brasserie hebben de vennoten met behulp van inhuurkrachten en een stagiair het keukengebeuren verzorgd. In januari 2008 zijn twee leerling-koks in dienst genomen en is het inhuren van oproepkrachten afgebouwd. In juni 2008 is voor de brasserie een kok in dienst genomen.

2.5. Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PH 2007 een stakingswinst van € 41.490 vermeld ter zake van haar 30%-aandeel in de verkoop van het café. Met dagtekening 14 oktober 2009 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PH conform de aangifte opgelegd. Namens belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag. In haar bezwaar verzoekt belanghebbende om aanpassing van de ingediende aangifte. Zij wenst een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) te vormen voor haar aandeel in de goodwill gerealiseerd bij de verkoop van het café. Omdat inmiddels een aanvang is gemaakt met de beoordeling van de aangifte is dit bezwaar daarbij meegenomen.

3. Geschil

3.1. In geschil is of belanghebbende ter zake van de gerealiseerde goodwill een HIR kan vormen. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.262. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 maart 2010, nr. 08/02813, LJN BK4551 overwogen:

“dat de verplaatsing door een ondernemer van zijn bedrijfsuitoefening niet leidt tot staking van zijn onderneming indien de identiteit van de onderneming niettegenstaande verplaatsing ervan wezenlijk dezelfde is gebleven. Of daarvan sprake is moet worden beoordeeld aan de hand van de factoren die tezamen en in hun onderling verband beschouwd de identiteit van de desbetreffende onderneming bepalen.”

4.2. In het licht van de feiten vermeld onder 2.1 tot en met 2.4 is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende haar onderneming bestaande uit haar aandeel in de exploitatie van het café in 2007 heeft gestaakt. De exploitatie van de brasserie wijkt zodanig af van de exploitatie van de oorspronkelijke onderneming (het café) dat naar het oordeel van de rechtbank de identiteit van de onderneming wezenlijk is gewijzigd. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang. De locatie van de brasserie is een geheel andere dan die van het café. Uit de foto’s die tot de stukken van het geding behoren en het verschil in locatie, volgt verder dat de inrichting en sfeer bij het café beduidend afwijkt van de inrichting en sfeer bij de brasserie. Uit de menukaarten van de brasserie en het café, én de aanwezigheid van een kok bij de brasserie, leidt de rechtbank af dat de brasserie andere producten aanbiedt dan het café. Bij het café staat het nuttigen van een drankje voorop, bij de brasserie het nuttigen van een maaltijd. Bovendien zijn de ingrediënten voor de producten van de brasserie luxer. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat de brasserie zich op een ander publiek richt dan dat het café deed. Dat de klantenkring bij zowel het café als de brasserie voornamelijk bestaat of heeft bestaan uit toeristen doet daar niet aan af. Ten slotte heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat het café in 2007 over 9 maanden een omzet heeft behaald van € 238.298 en de brasserie over 3 maanden een omzet van € 216.642. Ook wat omzet betreft verschillen het café en de brasserie dus zeer. Het feit dat de oproepkrachten van het café na de verkoop van het café tevens voor de brasserie werkzaam zijn geweest en nog vóór de verkoop van het café met de exploitatie van de brasserie is begonnen, maakt het vorenstaande niet anders.

4.3. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de inspecteur.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 2 april 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.