Home

Rechtbank Breda, 23-03-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1063 BW7046, 09/4378

Rechtbank Breda, 23-03-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1063 BW7046, 09/4378

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
23 maart 2012
Datum publicatie
30 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW7046
Zaaknummer
09/4378

Inhoudsindicatie

Een van twee uitspraken (09/4378 en 09/4379)

Aangifteplicht

Belanghebbende, een naar Nederlands recht opgerichte BV, blijft (beperkt) aangifteplichtig ook als is zij inwoner van België.

De vereiste aangifte is niet ingediend, omkering van de bewijslast. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat en hoever de uitspraak op bezwaar onjuist is.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/4378

Uitspraakdatum: 23 maart 2012

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, domicilie kiezende te [plaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 29 april 2009 over het jaar 2006 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 20.000 en bij gelijktijdige beschikkingen heffingsrente (€ 669) en een verzuimboete (€ 794) opgelegd (aanslagnummer [nummer]V66.0112).

1.2. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 10 oktober 2009 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 4.125, de heffingsrente overeenkomstig verminderd en de boete gematigd tot € 567.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 9 oktober 2009, ontvangen bij de rechtbank op 13 oktober 2009, beroep ingesteld.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de inspecteur een conclusie van dupliek. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.1. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2011 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigden]. De beroepen met procedurenummers 09/4378 en 09/4379, 09/5650 tot en met 09/5653, 10/2016 en 10/2017 zijn gelijktijdig behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan op 7 februari 2011 een afschrift aan partijen is verstrekt.

1.6.2. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 21 december 2010 aan belanghebbende op het adres [adres], België (het bij de rechtbank op dat moment bekende adres), onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Genoemde brief is op 30 december 2010 ter griffie terugontvangen. Blijkens de vermelding op de envelop wordt de post niet (meer) op het aangeduide adres ontvangen. De griffier heeft desondanks op 30 december 2010 de uitnodiging opnieuw, maar nu per gewone post aan voormeld adres verzonden. Ook deze is bij de griffie terugontvangen. Belanghebbende heeft bij brief van 14 januari 2011, ontvangen op 18 januari 2011, de rechtbank ingelicht dat zij domicilie kiest te Nederland op de [adres] te [plaats]. De rechtbank heeft de uitnodiging vervolgens op 20 januari 2011 per gewone post naar laatstgenoemd adres verzonden. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende de rechtbank pas op 18 januari 2011 in kennis heeft gesteld van de adreswijziging of domiciliekeuze is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1.7. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de inspecteur in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken schriftelijke stukken te overleggen waarna belanghebbende in de gelegenheid is gesteld binnen een door de rechtbank nader te bepalen termijn te reageren.

1.8. De inspecteur heeft met dagtekening 14 februari 2011, ontvangen bij de rechtbank op 22 februari 2011, nadere stukken ingediend. De inspecteur heeft daarbij onder voorwaarden toestemming gegeven tot verdere behandeling zonder nadere zitting. De rechtbank heeft de nadere stukken in afschrift aan belanghebbende verstrekt. Belanghebbende is daarbij, bij brief van 24 februari 2011, in de gelegenheid gesteld daarop binnen drie weken te reageren. Belanghebbende is tevens verzocht aan te geven of zij een nadere mondelinge behandeling van de zaak wenst.

1.9. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 15 februari 2011 (bedoeld zal zijn 15 maart 2011), ontvangen bij de rechtbank op 16 maart 2011 gereageerd. De rechtbank heeft een afschrift daarvan aan de inspecteur verstrekt. Belanghebbende heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank aan te geven of zij een nadere mondelinge behandeling van de zaak wenst.

1.10. De inspecteur heeft bij brief van 30 januari 2012, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift aan belanghebbende verstrekt.

1.11. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigden]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De beroepen met procedurenummers 09/4378 en 09/4379, 09/5650 tot en met 09/5653, 10/2016 en 10/2017 zijn gelijktijdig behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak aan partijen is verzonden.

1.12. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de inspecteur ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1. Belanghebbende is een in 2003 naar Nederlands recht opgerichte vennootschap. Belanghebbende heeft een 100% deelneming in [de dochter] BV (hierna: de dochter), die in 2006 met [onderneming A] BV, ieder voor gelijke delen, deelneemt in het aandelenkapitaal van [onderneming B] BV (een accountants-en belastingadvieskantoor te [plaats X]). Alle aandelen in belanghebbende worden gehouden door [de moeder] BV (hierna: de moeder). Dochter en moeder zijn eveneens in 2003 naar Nederlands recht opgericht. De aandelen van de moeder worden alle gehouden door [persoon L.]. [persoon L.] woonde in 2006 te Kalmthout, België.

2.2. Belanghebbende heeft over de jaren 2003 tot en met 2005, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd, geen aangiften vennootschapsbelasting ingediend. De inspecteur heeft in december 2007 bij de genoemde vennootschappen een boekenonderzoek ingesteld. Blijkens het rapport dat naar aanleiding van het boekenonderzoek is opgemaakt, zijn aan belanghebbende over de gecontroleerde jaren aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd naar de belastbare bedragen van negatief € 1.802 over het jaar 2003; € 936 over het jaar 2004 en € 2.351 over het jaar 2005.

2.3. Aan belanghebbende is een uitnodiging tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2006 gezonden. De inspecteur heeft belanghebbende desgevraagd uitstel verleend voor het doen van de aangifte vennootschapsbelasting over 2006 tot 1 april 2008. Met dagtekening 6 augustus 2008 heeft de inspecteur belanghebbende aangemaand aangifte te doen. De inspecteur heeft bij brief van 25 februari 2009 belanghebbende bericht dat het aangiftebiljet nog steeds niet door hem ontvangen is en belanghebbende verzocht voor 16 maart 2009 te reageren. De inspecteur heeft op 17 maart 2009 van belanghebbende een afschrift van deze brief ontvangen voorzien van de balans en resultatenrekening over 2006. Daarin is een verlies aangegeven van € 111.155. De inspecteur heeft bij brief van 18 maart 2009 belanghebbende verzocht om vóór 2 april 2009 het aan haar uitgereikte aangiftebiljet in te leveren. De inspecteur heeft in deze brief belanghebbende erop gewezen dat als de aangifte niet wordt ingediend de aanslag ambtshalve vastgesteld zal worden en dat dan verzwaring van de bewijslast geldt. De inspecteur heeft belanghebbende er tevens op gewezen dat dan een boete zal worden opgelegd.

2.4. Bij brief van 8 april 2009 heeft de inspecteur belanghebbende ingelicht dat de aangifte vennootschapsbelasting over 2006 niet is ontvangen en dat daarom de aanslag ambtshalve zal worden vastgesteld en dat een verzuimboete zal worden opgelegd. De aanslag en verzuimboete zijn met dagtekening van 29 april 2009 aan belanghebbende opgelegd.

2.5. Belanghebbendes bezwaarschrift met dagtekening 2 juni 2009 is bij de inspecteur op 5 juni 2009 binnengekomen. Belanghebbende heeft haar bezwaar als volgt gemotiveerd:

“Het resultaat is nihil. Middels de u toegezonden jaarstukken is hiervan aangifte gedaan.”

2.6. De inspecteur heeft bij brief van 9 juni 2009 belanghebbende, voor zover hier van belang, als volgt geïnformeerd:

“Uit uw motivering maak ik op dat u geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging tot het doen van elektronische aangifte.

Ik heb onze automatisering vandaag geraadpleegd en inderdaad tot op heden is geen elektronische aangifte vennootschapsbelasting ingekomen.

Door mijn collega’s in Goes zijn, nadat de aanmaning al op 5 september 2008 verstuurd was, nogmaals op 25 februari 2009 en 18 maart 2009 brieven gestuurd om toch de aangifte in te leveren. In het dossier heb ik geen aantekening aangetroffen dat u heeft gereageerd.

Ook heb ik geen bericht aangetroffen van ontvangst van de jaarstukken 2006.

Gaarne verneem ik aan wie u deze stukken heeft toegestuurd, mocht u ze niet ter attentie hebben ingestuurd dan ontvang ik gaarne een kopie ter mijner attentie.”

2.7. Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 4.125 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. De boete is daarbij gematigd tot € 567.

3. Geschil

3.1. In geschil is of belanghebbende aangifteplichtig is voor de heffing van Nederlandse vennootschapbelasting en of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan. Naar de rechtbank belanghebbende begrijpt, bepleit zij een verlies over 2006 van € 111.155.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zittingen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de aanslag en beschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende heeft gesteld dat zij niet in Nederland is gevestigd en daarom niet aangifteplichtig is. Belanghebbende heeft verder gesteld dat zij wel aangifte heeft gedaan door het indienen van de jaarstukken (zie 2.5).

4.2. De artikelen 6 en 8 van de AWR bepalen dat de inspecteur aan een ieder die naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig is een aangiftebiljet uit kan reiken en dat ieder die daarvoor is uitgenodigd gehouden is aangifte te doen op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze. In artikel 20 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat aangifte moet worden gedaan op de wijze zoals bepaald in de aangiftebrief als bedoeld in artikel 4a van die regeling. In beginsel dient elektronisch aangifte te worden gedaan. De inspecteur kan op verzoek bij beschikking daarvan ontheffing verlenen.

4.3. Artikel 2, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting bepaalt, voor zover hier van belang, dat aan de (vennootschaps)belasting zijn onderworpen de in Nederland gevestigde rechtspersonen. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat rechtspersonen die opgericht zijn naar Nederlands recht, geacht worden in Nederland te zijn gevestigd.

4.4. Vaststaat dat belanghebbende een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inspecteur om die reden belanghebbende mocht uitnodigen tot het doen van aangifte. Belanghebbende was dus in beginsel gehouden tot het doen van aangifte op de voorgeschreven wijze. Dat belanghebbende mogelijkerwijs op grond van het belastingverdrag met België daar inwoner was, doet niet aan af aan de aangifteplicht omdat belanghebbende dan nog steeds beperkt belastingplichtig was (verg. HR 26 augustus 1998, nr. 33 687, BNB 1988/350). Ook haar stelling dat de inspecteur bekend was met de opvatting niet aangifte- en belastingplichtig te zijn, slaagt niet. De inspecteur heeft immers gelet op de resultaten uit het boekenonderzoek over de jaren 2003 tot en met 2005 daarover een gemotiveerde andere mening. Belanghebbende was naar het oordeel van de rechtbank over het jaar 2006 aangifteplichtig voor de vennootschapsbelasting.

4.5. Gelet op de inhoud van belanghebbendes bezwaarschrift en de brief van de inspecteur van 9 juni 2009 is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat belanghebbende geen elektronische aangifte heeft gedaan. Aan belanghebbendes stelling dat zij, bij wijze van compromis met de inspecteur, kon volstaan met het inzenden van de jaarrekening over 2006 (bedoeld zijn de stukken zoals aangegeven in 2.6) gaat de rechtbank voorbij. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende op geen enkele manier aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur inderdaad heeft toegezegd dat volstaan kon worden met het inzenden van de jaarstukken. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, ondanks dat zij daartoe verplicht en er meerdere malen aan herinnerd was, de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De rechtbank acht voornoemd verzuim in dit geval van voldoende gewicht om daaraan de conclusie te verbinden dat op grond van het bepaalde in artikel 27e, aanhef en onderdeel a, AWR, het beroep ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar tegen de aanslag onjuist zijn.

4.6. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet heeft bewezen dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist waren. De rechtbank acht niet overtuigend bewezen dat belanghebbende haar inkomsten niet in Nederland heeft verworven.

4.7. De rechtbank moet dan nog wel beoordelen of de aanslag niet naar willekeur is opgelegd, maar berust op een redelijke schatting. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het belastbare bedrag naar redelijkheid heeft bepaald. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de inspecteur gemotiveerd de aanslag ambtshalve heeft vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 20.000 en dat de inspecteur de aanslag in de bezwaarfase heeft verminderd aan de hand van de door belanghebbende overgelegde jaarstukken. Dat de inspecteur daarbij correcties heeft toegepast acht de rechtbank, gelet op de resultaten uit het boekenonderzoek over de jaren 2003 tot en met 2005, eveneens redelijk. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld.

4.8. Vaststaat dat belanghebbende over vier achtereenvolgende jaren geen aangifte heeft gedaan. Volgens § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 kan de inspecteur dan een verzuimboete opleggen van € 794, zoals hij dit bij de ambtshalve aanslag ook heeft gedaan. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de boete gematigd tot € 567. De rechtbank acht de boete op zijn plaats en ziet geen reden tot verdere matiging.

4.9. Hoewel de redelijke termijn voor het berechten van deze zaak met ongeveer een jaar is overschreden, volstaat de rechtbank gelet op de hoogte van de boete, overeenkomstig het arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad van 19 december 2008, nr. 42 763, LJN BD0191, met het oordeel dat de verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, lid 1, van het EVRM.

4.10. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 23 maart 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter,

mr. W.A.P. van Roij en mr.dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 april 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.