Home

Rechtbank Breda, 06-04-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1518 BW7970, 10/4326

Rechtbank Breda, 06-04-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1518 BW7970, 10/4326

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
6 april 2012
Datum publicatie
11 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW7970
Zaaknummer
10/4326

Inhoudsindicatie

WOZ – voortijdig ingediend bezwaar

Degene die een woning erft, kan daarvoor een nieuwe WOZbeschikking aanvragen. Volgens de wetsgeschiedenis van artikel 26 Wet WOZ is die nieuwe beschikking gelijk aan de beschikking van de oude eigenaar (de erflater). Erfgenaam X vroeg geen nieuwe beschikking aan maar maakte bezwaar tegen de oude beschikking. De rechtbank beschouwde het bezwaar tevens als een verzoek om een nieuwe beschikking. Het bezwaar tegen die nieuwe beschikking was prematuur maar belanghebbende kon er redelijkerwijs vanuit gaan dat de beschikking reeds tot stand was gekomen, omdat de waarde al vaststond. Bezwaar ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/4326

Uitspraakdatum: 6 april 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Werkendam,

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de heffingsambtenaar van 6 juli 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [de woning] (hierna: de woning), is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010 en het besluit tot niet vergoeden van de kosten in de bezwaarfase.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2012 te Tilburg.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de heffingsambtenaar [gemachtigden]. De gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] verbonden aan [adviesbureau], is met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen.

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond voor zover het de proceskostenvergoeding betreft;

-vernietigt de uitspraak inzake de proceskostenvergoeding;

-verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk;

-veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 163,75;

-gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Op 31 maart 2010 is belanghebbende eigenaar geworden van de woning. Bij brief van 7 april 2010 is namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking, met dagtekening 27 februari 2010, van de vorige eigenaar. Het bezwaarschrift van belanghebbende, opgesteld door gemachtigde bevat onder meer de volgende passage:

“Hierbij doe ik u toekomen het WOZ-bezwaarschrift namens onze cliënt [belanghebbende], tegen de aanslag/beschikking met het kenmerk 249003 voor het belastingjaar 2010.

Ik ben het niet eens met de door u bepaalde WOZ-waarde op deze aanslag. Deze WOZ-waarde is naar mijn oordeel te hoog vastgesteld. Op basis van de bij ons bekende administratieve gegevens kan de WOZ-waarde voor [de woning] niet hoger zijn dan € 250.000,00.

In verzoek u ons het taxatieverslag toe te zenden van het hierboven vernoemde object zodat ik het door u vastgestelde WOZ-waarde op zijn juistheid kunnen beoordelen.”

Tevens wordt in het bezwaarschrift om een proceskostenvergoeding verzocht.

2.2.Met dagtekening 26 april 2010 heeft de heffingsambtenaar op grond van artikel 26, eerste lid, Wet WOZ, een nieuwe WOZ-beschikking naar belanghebbende verzonden. Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen voormelde beschikking.

2.3.In geschil is het antwoord op de vraag of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

2.4.Volgens de wetsgeschiedenis van artikel 26 Wet WOZ, wordt als uitgangspunt genomen dat de waardebepaling van de nieuwe beschikking gelijk is aan de beschikking van de oude eigenaar. In dit verband verwijst de rechtbank naar de Memorie van Toelichting, MvT, Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, p. 51.

'Zoals in paragraaf 6.3 van het algemeen deel van de toelichting reeds is toegelicht, dient ingeval in de loop van het tijdvak een ander de hoedanigheid verkrijgt van gerechtigde krachtens eigendom, bezit dan wel beperkt recht of de hoedanigheid verkrijgt van gebruiker, ook deze in de gelegenheid te worden gesteld bezwaar te maken tegen de beschikking waarin de waarde is vastgesteld. Artikel 26 bepaalt dat de beschikking ten aanzien van de nieuwe belanghebbende op zijn verzoek opnieuw wordt vastgesteld.

Een nieuwe waardebepaling behoeft in dit geval niet plaats te vinden; het object heeft immers geen wijziging ondergaan.

De nieuwe beschikking behelst behoudens een nieuwe dagtekening en de naam van de belanghebbende, geen andere gegevens dan de beschikking waarvoor zij in de plaats treedt.

In het tweede lid is bepaald dat de beschikking vanaf de datum waarin de verandering van persoon heeft plaatsgevonden, in de plaats treedt van de voorgaande beschikking. De nieuwe belanghebbende heeft, omdat ten aanzien van hem een nieuwe beschikking is genomen, een eigen recht op bezwaar en beroep.'

2.5.Naar het oordeel van de rechtbank is het belangrijkste element van de WOZ-beschikking de WOZ-waarde en is deze waarde objectgebonden. Belanghebbende kon er op 7 april 2010 redelijkerwijs vanuit gaan dat de WOZ-waarde reeds ten aanzien van hem tot stand was gekomen, omdat die waarde toen al vaststond.

2.6.Artikel 6:10 Awb bepaalt dat een voortijdig ingediend bezwaarschrift ontvankelijk is, indien het bestreden besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen of nog niet tot stand was gekomen maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. Het bezwaar van belanghebbende is ontvankelijk.

2.7.Op 6 juli 2010 heeft de heffingsambtenaar uitspraak op het bezwaar van belanghebbende gedaan, waarbij de waarde van de woning is verlaagd tot € 243.000. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende gegrond moeten verklaren. Het beroep is in zoverre gegrond.

2.8.Bij brief van 3 augustus 2010 heeft gemachtigde namens belanghebbende een aanvullend bezwaarschrift ingediend en daaruit blijkt dat volgens de gemachtigde de waarde van de woning op € 252.000 moest worden vastgesteld. De rechtbank beschouwt die brief als beroepschrift. Ingevolge artikel 6:15 Awb geldt als ontvangstdatum van het beroep het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan. De brief van belanghebbende, als reactie op de uitspraak op het bezwaar van de heffingsambtenaar, is gedagtekend op 3 augustus 2010 en dus tijdig ingediend.

2.9.In het beroep concludeert belanghebbende tot een hogere waarde dan de waarde in de uitspraak op bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang.

2.10.Nu de heffingsambtenaar naar aanleiding van het bezwaar de waarde heeft verlaagd, vindt de rechtbank aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 163,75 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank acht de zaak van zeer licht gewicht, nu het bezwaar is gebaseerd op de eigen aankoopprijs van belanghebbende. De heffingsambtenaar is ter zitting akkoord gegaan met het toekennen van deze proceskostenvergoeding.

2.11.De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor zover het de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase betreft en verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan op 6 april 2012 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 26 april 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.