Rechtbank Breda, 04-05-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1507 BW9013, 11/889
Rechtbank Breda, 04-05-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1507 BW9013, 11/889
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 4 mei 2012
- Datum publicatie
- 21 juni 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BW9013
- Zaaknummer
- 11/889
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft een hoge rekening-courant schuld aan haar enig aandeelhouder. Deze schuld heeft zij opgenomen op de balans. In haar aangifte heeft zij de rubrieken “kosten van schulden aan aandeelhouders/participanten”en “niet aftrekbare rente 10d VPB” niet ingevuld. Gezien het verschil tussen de aangifte en de jaarstukken acht de rechtbank een ambtelijk verzuim van de inspecteur aanwezig. Nu het kantoor van belanghebbendes gemachtigde een werkwijze heeft gekozen voor het doen van de aangifte (gebrekkige controle) die het in zich heeft dat de aanmerkelijke kans bestaat dat een onjuiste aangifte wordt gedaan, heeft de gemachtigde zich willens en wetens bloot gesteld aan de aanmerkelijke kans (kwader trouw) dat door die onjuiste aangifte het verlies te hoog wordt vastgesteld. Herziening daarvan is dan toegestaan.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/889
Uitspraakdatum: 4 mei 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 4 januari 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking herziening verlies over het jaar 2005.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2012 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [belastingkantoor] BV te Venlo, en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is opgericht in 1982 en sindsdien zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Sinds [datum] 1985 is [de moeder] BV (hierna: de moeder) enig aandeelhouder van belanghebbende. Beide vennootschappen zijn in 2008 gefuseerd, ten gevolge waarvan belanghebbende is opgehouden te bestaan. Voor de toepassing van de thincapregeling van artikel 10d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) vormen belanghebbende en haar moedermaatschappij in het onderhavige jaar een groep.
2.2.Belanghebbende heeft op 1 januari 2004 en 31 december 2004 een schuld aan haar moeder van respectievelijk € 635.646 en € 690.491. Het totaal aan schulden en overlopende passiva bedraagt respectievelijk € 921.805 en € 954.150. De totaal betaalde rente en kosten in verband met dit vreemd vermogen bedroegen € 44.594.
2.3.Belanghebbende heeft over het jaar 2005 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een verlies van € 103.610. Het verlies is op 19 augustus 2006 conform de aangifte bij beschikking vastgesteld op € 103.610.
2.4.Met dagtekening 19 juni 2010 heeft de inspecteur bij beschikking het verlies over 2005 herzien en vastgesteld op € 90.664, na een correctie van € 12.946 op grond van artikel 10d Wet Vpb.
2.5.In de aangiften 2004 en 2005 is de rentelast met betrekking tot de schuld vermeld in de rubriek “Kosten van schulden, andere rentelasten en soortgelijke kosten” in plaats van in de daarvoor bestemde rubriek “kosten van schulden aan aandeelhouders/participanten”.
De rubriek “niet-aftrekbare rente 10d VPB” is niet ingevuld. In de aangifte is de rekening-courantschuld aan de moeder wel opgenomen op de balans onder de post “schulden aan aandeelhouder en participanten”.
2.6.In geschil is of sprake is van een nieuw feit dat de herzieningsbeschikking rechtvaardigt. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord is nog in geschil of belanghebbende te kwader trouw was. Niet in geschil is dat de thincapregeling van toepassing is.
Nieuw feit
2.7.De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur bij het vaststellen van een aanslag in de regel mag uitgaan van de juistheid van de gegevens in de aangifte en de daarbij geleverde bescheiden. Deze regel lijdt evenwel uitzondering als, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte en de daarbij geleverde bescheiden, gerechtvaardigde twijfel aan de juistheid van de in de aangifte vermelde feiten en de daaraan verbonden gevolgen ontstaat. In dat geval moet hij nader onderzoek doen. Heeft de inspecteur dit nagelaten dan heeft hij niet de zorg in acht genomen die redelijkerwijs van hem kon worden gevorderd en is de herziening van de verliesbeschikking niet mogelijk.
2.8.De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur bij kennisneming van de aangifte reden had om aan de juistheid daarvan te twijfelen, zodat hem kan worden tegengeworpen dat hij geen nader onderzoek heeft ingesteld. In de aangifte heeft belanghebbende een bedrag aan € 954.150 aan schulden opgenomen. Voor een bedrag van € 690.491 waren dit schulden aan met belastingplichtige verbonden lichamen. Gelet op het totaal van de door belanghebbende in de aangifte vermelde kosten van schulden, andere rentelasten en soortgelijke kosten van € 44.594 had de samenstelling van het vreemd vermogen in verhouding tot de in de aanslag vermelde bedrag aan rente vragen behoren op te roepen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een nieuw feit dat een herziening van de beschikking mogelijk maakt.
Kwade trouw
2.9.De inspecteur heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval geen nieuw feit nodig is om de beschikking te kunnen herzien. Volgens de inspecteur is belanghebbende namelijk te kwader trouw. De inspecteur heeft daartoe aangevoerd dat een gerenommeerd belastingkantoor als dat van belanghebbendes gemachtigde door het niet invullen van de onder 2.5 genoemde rubrieken het risico accepteert dat de aangifte onjuist kan zijn.
2.10.Een belastingplichtige is te kwader trouw indien hij de inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen onthoudt of opzettelijk onjuiste inlichtingen verstrekt (zie hiervoor Hoge Raad 11 juni 1997, nr. 32.299, LJN AA2160). Ook indien een belastingplichtige door de inspecteur de juiste inlichtingen te onthouden zich willens en wetens blootstelt aan de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zal worden geheven, is hij te kwader trouw (in deze zin Hoge Raad 14 juni 2000, nr. 35.263, LJN AA6204).
2.11.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur voldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende te kwader trouw is. Belanghebbende heeft haar aangifte laten invullen door het kantoor van de gemachtigde. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat het niet invullen van de beide rubrieken te wijten was aan de onbekendheid met de thincapregeling van de accountant die de aangifte vennootschapsbelasting voor belanghebbende heeft verzorgd. De bekendheid met de regeling was er wel op het kantoor van gemachtigde, maar bij de controle van de aangifte, zo die er is geweest, zijn de omissies in de aangifte niet opgemerkt. Nu het kantoor van belanghebbendes gemachtigde een werkwijze heeft gekozen voor het doen van de aangifte die het in zich heeft dat de aanmerkelijk kans bestaat dat een onjuiste aangifte wordt gedaan, heeft de gemachtigde zich willens en wetens bloot gesteld aan de aanmerkelijke kans dat door die onjuiste aangifte te weinig belasting zal worden geheven. Het is dan aan de opzet, ofwel de kwader trouw van de gemachtigde te wijten dat te weinig belasting is geheven. Nu de kwade trouw van de gemachtigde op grond van het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2009, nr. 07/10942, LJN BD3566 aan belanghebbende kan worden toegerekend, was de inspecteur gerechtigd het verlies bij beschikking te herzien.
2.12.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
2.13.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 4 mei 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg- Braspenning, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 14 mei 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.